Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:205

Zaaknummer

13-162

Inhoudsindicatie

Vast is komen te staan dat een voor klager bestemde factuur naar een verkeerd adres is verzonden. Van het kantoor van verweerster had zeker mogen worden verwacht dat de post naar het door klager opgegeven adres werd verstuurd. Voormeld tekortschieten -voor zover dit al aan verweerster kan worden verweten- is van onvoldoende gewicht is om aan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Uitspraak

Beslissing van 30 december 2013

in de zaak 13-162

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [        ]

[    ] adres

klager

tegen:

mw mr. X

advocaat te N.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 juli 2013 met kenmerk K 12-13/26, door de raad ontvangen op 4 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2013 in aanwezigheid van klager, zijn echtgenote en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager had een geschil met zijn aannemer over de kwaliteit van een verbouwing van het huis van klager. Klager werd hierin bijgestaan door verweerster.

2.3    Met betrekking tot de kwaliteit van de verbouwing is een rapport uitgebracht door een deskundige die door verweerster als getuige in de procedure moest worden opgeroepen.

2.4    Klager raakte voorts verwikkeld in een arbeidsgeschil met zijn werkgever. De advocaat van de aannemer trad ook op voor de werkgever.

2.5    Klager was niet tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster en een kantoorgenoot van verweerster. Daarnaast werd door klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaratie.

2.6    Klager heeft zich gewend tot de Geschillencommissie Advocatuur. De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat de declaraties niet bovenmatig waren. Wel trof volgens de commissie de klacht doel ten aanzien van het beroep dat de wederpartij (de aannemer) had gedaan op art. 6:86 BW. Dit beroep had verweerster in het belang van haar cliënt moeten onderkennen. De commissie heeft de advocaten veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Onvoldoende deskundig en bekwaam op te treden bij de behartiging van zijn belangen, met name bij het opstellen van de dagvaarding, met betrekking tot het getuigenverhoor en bij het aanleveren van stukken. Indien het zover was gekomen had dit ook gegolden voor de executie van het vonnis en het hoger beroep. Klager stelt schade te hebben geleden.

b)    Tekort schieten bij de behandeling van zijn klacht bij de Geschillencommissie Advocatuur, in het bijzonder door niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling door de Geschillencommissie. Volgens klager werd ook bewust een verkeerd beeld van hem gegeven door hem te bestempelen als wanbetaler.

c)    Klager en de rechter te misleiden bij het oproepen van een belangrijke getuige, de heer N.. Verweerster wist dat deze getuige niet zou verschijnen om financiële redenen en suggereerde dat niet te weten door verbazing te veinzen toen bleek dat de getuige geen gehoor had gegeven aan de oproep.

d)    Aanwijzingen van klager over het verzenden van post naar zijn nieuwe adres te negeren waardoor post die voor hem bestemd was,  terecht kwam bij zijn werkgever met wie klager verwikkeld was in een arbeidsconflict en die ten nadele van klager gebruik maakte van de informatie die niet voor hem bestemd was.

e)    Klager te intimideren en op achterstand te zetten in het arbeidsgeschil. De advocaat van de aannemer (mr. Bakker) nam contact op met verweerster met de mededeling dat hij voornemens was bepaalde informatie waarover hij beschikte in het kader van de procedure tegen de aannemer tegen klager te gaan gebruiken in de arbeidszaak en verweerster heeft hem daarover niet direct geïnformeerd en heeft ook niet de gepaste actie ondernomen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert tegen de klachten verweer. Dit verweer luidt als volgt:

a)    De onderwerpen die niet door de Geschillencommissie Advocatuur zijn beoordeeld kunnen niet bij wijze van beroep ten grondslag worden gelegd aan deze klacht.

b)    Verweerster ontkent klager en de rechtbank te hebben  misleid bij het oproepen van de getuige N.. Er heeft een behoorlijke oproeping plaatsgevonden en verweerster mocht ervan uitgaan dat de getuige zou verschijnen.

c)    Klager is deskundige en bekwaam bijgestaan. Dat geldt ook met betrekking tot de dagvaarding, het overleggen van producties en het horen van getuigen. Verweerster past ook geen verwijt met betrekking tot het verzenden van post. Door verweerster zijn geen werkzaamheden verricht ten behoeve van executie van het vonnis of een hoger beroep.

d)    Er is contact geweest met de advocaat van de wederpartij / aannemer omdat die bepaalde informatie had ontvangen waardoor bij hem vragen rezen. Klager is daarover passend geïnformeerd en van intimidatie was geen sprake.

e)    Met betrekking tot de behandeling door de Geschillencommissie Advocatuur past verweerster geen verwijt.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Aan de beoordeling van dit klachtonderdeel dat de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster betreft, komt de raad niet toe.

5.2    Klager heeft zijn klacht over de kwaliteit van de dienstverlening ter beoordeling van de Geschillencommissie Advocatuur voorgelegd en de Geschillencommissie heeft de klachten van klager op dit punt gegrond bevonden. Door deze Geschillencommissie is –onder meer- geoordeeld dat verweerster het door de wederpartij gedane beroep op artikel 6:86 BW, in het belang van haar cliënt, had moeten erkennen en dat zij wat dat betreft niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelende advocaat had mogen worden verwacht.

5.3    Nu klager zowel in zijn correspondentie over de klacht aan de deken als ter zitting expliciet het standpunt heeft ingenomen dat dit klachtonderdeel niet meer ter discussie staat, ziet de raad geen aanleiding –naast de Geschillencommissie Advocatuur- nog een afzonderlijk oordeel te geven over de kwaliteit van de geboden dienstverlening.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Klager verwijt verweerster dat zij niet is verschenen bij de behandeling van zijn klacht bij de Geschillencommissie Advocatuur.

5.5    De raad acht dit niet klachtwaardig. Verweerster was niet verplicht op die zitting te verschijnen. Verweerster heeft ter zitting overigens ook laten weten dat zij op de betreffende dag verhinderd was, omdat zij een zitting in Groningen moest bijwonen.

5.6    Niet is komen vast te staan dat verweerster in de procedure bij de Geschillencommissie een verkeerd beeld van klager heeft geschetst, in het bijzonder door hem als wanbetaler te bestempelen en door informatie te verstrekken over een ziekte waar klager aan zou lijden. Het is de raad niet gebleken dat de door klager overgelegde pagina’s uit het verweerschrift, dat naar de Geschillencommissie Advocatuur is gestuurd, afkomstig zijn van klaagster. Uit de tekst, waarin verweerster ‘de kantoorgenoot’ wordt genoemd, leidt de raad af dat de betreffende passages afkomstig zijn van mr. N.

Overigens heeft in dit verband ook te gelden dat een advocaat in een procedure waarin hij zich moet verantwoorden over zijn eigen optreden, de vrijheid heeft om voor zijn verdediging zaken naar voren te brengen over het gedrag of de persoon van zijn cliënt.

5.7    De raad is dan ook van oordeel dat de klacht op dit onderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerster in overleg met klager een aantal getuigen had opgeroepen. In reactie daarop heeft de heer V. (medewerker van het bedrijf waar getuige N. werkzaam was) de mededeling gedaan dat voor de verschijning als getuige voor het bedrijf kosten verbonden zouden zijn, die zouden moeten worden vergoed. Verweerster heeft er vervolgens op gewezen dat de getuige verplicht was te verschijnen. De medewerker heeft daarop laten weten dat hij vooraf een akkoord wilde hebben over de vergoeding van de onkosten en dat -indien dat akkoord niet zou komen- hij niet zou verschijnen. In reactie daarop heeft verweerster de medewerker geschreven dat de getuige bij niet-vrijwillige verschijning gedagvaard zou worden en voorts dat de sterke arm zou worden ingeschakeld. Gelet op deze mededelingen, die een waarschuwing impliceren, bestond naar het oordeel van de raad een reële kans dat de getuige alsnog zou besluiten om –ter voorkoming van inschakeling van de politie- vrijwillig te verschijnen. Verweerster mocht dan ook rekening houden met de mogelijkheid dat getuige N., na haar duidelijke instructie, zou verschijnen.

5.9    De raad is dan ook van oordeel dat de klacht op dit onderdeel ongegrond is.

ad klachtonderdeel d)

5.10    Vast is komen te staan dat een voor klager bestemde factuur naar een verkeerd adres is verzonden. Dat ook andere voor klager bestemde post naar verkeerd adres is verstuurd, is niet komen vast te staan nu verweerster heeft gesteld dat alle andere post per mail werd verstuurd en klager geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat dit anders zou zijn.

5.11    Naar het oordeel van de raad had van het kantoor van verweerster zeker mogen worden verwacht dat de post naar het door klager opgegeven adres werd verstuurd. De raad is echter van oordeel dat voormeld tekortschieten -voor zover dit al aan verweerster kan worden verweten- van onvoldoende gewicht is om ter zake aan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.12    Dit onderdeel van de klacht is daarom eveneens ongegrond.

ad klachtonderdeel e)

5.13    Verweerster heeft gemotiveerd weersproken dat zij klager op achterstand gezet zou hebben in het arbeidsgeschil. De rol van verweerster heeft zich beperkt tot het verstrekken van de informatie aan klager die de advocaat van de werkgever/aannemer in een telefoongesprek aan haar had verstrekt. Naar het oordeel van de raad is dan ook niet komen vast te staan dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.14    Dit onderdeel van de klacht is daarom eveneens ongegrond

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.H.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, E.A.T.M. Steverink en C.J. Lunenberg-Demenint, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerders

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.