Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:178

Zaaknummer

R. 4325/13.232

Inhoudsindicatie

Handelen advocaat in hoedanigheid van deken.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij in het kader van het onderzoek naar de klacht van klaagster tegen de kantoorgenoot van verweerder bij brief van 13 juni 2013 het onderzoek van deze klacht heeft overgelaten aan de waarnemend deken. Verweerder was hiertoe op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet bevoegd. 

Inhoudsindicatie

Ten aanzien van klaagsters klacht over het feit dat verweerder zich ten onrechte zou hebben ingelaten met de klacht van klaagster tegen de voormalig deken van de Orde van Advocaten in het toenmalig arrondissement Dordrecht is reeds een oordeel gegeven door het Hof van Discipline . Ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt de “ne bis in idem” regel en kan klaagster niet twee keer over hetzelfde feitencomplex met succes klagen.

Inhoudsindicatie

Klager stelt dat verweerder zich ongepast en neerbuigend over klaagster uitlaat. De voorzitter oordeelt dat de uitlatingen van verweerder dat klaagster een “veel klager” is, in de gegeven omstandigheden niet onjuist of onnodig grievend is. Deze kwalificatie vindt grondslag in feiten, die de voorzitter ambtshalve bekend zijn.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 september 2013, door de raad ontvangen op 17 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken een aantal klachten van klaagster onderzocht.

1.2 Bij brief van 23 mei 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. zich heeft ingelaten met de klacht die klaagster tegen de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Dordrecht, mr. S.,  had ingediend. In de betreffende kwestie heeft het Hof van Discipline geoordeeld dat op grond van de Wet Herziening gerechtelijke kaart de griffier van het hof terecht verweerder, als rechtsopvolger van mr. S. heeft opgeroepen. Klaagster is van mening dat door de bemoeienis van verweerder het Hof een kwalijke uitspraak heeft gedaan;

b. klaagster in andere klachtzaken niet serieus heeft genomen en/of klaagsters klachten helemaal niet heeft behandeld. In een klachtzaak heeft verweerder klaagster geadviseerd in de zaak te berusten, omdat klaagster niet gebaat zou zijn bij een advocaat die zich niet in staat acht klaagsters zaak adequaat te behandelen. De andere klachtzaak betrof een kantoorgenoot van verweerder. Klaagster is van mening dat verweerder niet geheel onpartijdig c.q. niet geheel objectief heeft gehandeld dan wel heeft opgetreden. Daarnaast heeft verweerder gefaald in zijn toezichthoudende functie. Klaagster is van mening dat verweerder haar niet terug had mogen verwezen naar de voormalig deken te Dordrecht om een advocaat aan te wijzen;

c. zich ongepast en neerbuigend over klaagster uitlaat.

 

3. BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met c

3.1 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen a tot en met c gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen.

3.2 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.3 Op basis van artikel 13 Advocatenwet heeft verweerder zich destijds terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd was het verzoek van klaagster te behandelen, maar dat daartoe bevoegd was de deken van de Orde van Advocaten in het toenmalige arrondissement Dordrecht. Dat nadien de gerechtelijke kaart is gewijzigd en klaagster in dat geval toch bij verweerder moest zijn, kan niet aan verweerder worden toegerekend dan wel worden tegengeworpen. Verweerder kan ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.4 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij in het kader van het onderzoek naar de klacht van klaagster tegen de kantoorgenoot van verweerder bij brief van 13 juni 2013 het onderzoek van deze klacht heeft overgelaten aan de waarnemend deken. Verweerder was hiertoe op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet bevoegd. Vastgesteld kan dan ook worden dat verweerder ter zake jegens klaagster zorgvuldig heeft gehandeld. Hetzelfde geldt ten aanzien van zijn advies aan klaagster te berusten in een zaak, waarin de beklaagde advocaat had aangegeven klaagster niet adequaat bij te kunnen staan.

3.5 Ten aanzien van klaagsters klacht over het feit dat verweerder zich ten onrechte zou hebben ingelaten met de klacht van klaagster tegen de voormalig deken van de Orde van Advocaten in het toenmalig arrondissement Dordrecht is reeds een oordeel gegeven door het Hof van Discipline op 22 april 2013. Ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt de “ne bis in idem” regel en kan klaagster niet twee keer over hetzelfde feitencomplex met succes klagen.

3.6 De uitlatingen van verweerder dat klaagster een “veel klager” is, is in de gegeven omstandigheden niet onjuist of onnodig grievend. Deze kwalificatie vindt grondslag in feiten, die de voorzitter ambtshalve bekend zijn.

3.7 Voor het overige heeft klaagster onvoldoende feiten gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat verweerder door zijn handelwijze, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Evenmin is gebleken van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.6 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 15 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.