Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:211
Zaaknummer
13-123
Inhoudsindicatie
Klachten over de wijze waarop de deken het onderzoek heeft ingericht kunnen niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Klagers visie op de feiten is niet leidend voor dat onderzoek of voor de wijze waarop verweerster in de achterliggende procedure zou hebben moeten reageren.
Uitspraak
Beslissing van 9 december 2013
in de zaak 13-123
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 juni 2013 op de klacht van:
de heer [ ]
klager
tegen:
mr. [ ]
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2013 met kenmerk [ ]door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 19 juni 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht verklaard, welke beslissing op 19 juni 2013 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief door de raad ontvangen op 25 juni 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mevrouw C. en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Nadat de mondelinge behandeling was afgerond heeft klager de voltallige Raad van Discipline gewraakt. Bij beslissing van 3 december 2013 is de wraking ongegrond verklaard.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift dat is ontvangen op 25 juni 2013 van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt uitgegaan van de feiten zoals in de voorzittersbeslissing opgenomen. Weliswaar heeft klager in zijn verzetschrift naar voren gebracht dat de deken diverse klachten niet ter kennis van de Raad van discipline heeft gebracht en dus de klacht onvoldoende heeft omschreven, doch klager heeft verzuimd zijn stelling voldoende te onderbouwen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a. leugens heeft verkondigd tijdens het proces van klager zowel in het dossier als tijdens het hoger beroep;
b. bij binnenkomst van het gerechtshof tegen klager heeft gezegd dat hij zich niet hoefde te melden bij de balie omdat verweerster dit reeds had gedaan;
c. klager door dit gedrag heeft misleid en hierdoor heeft medegewerkt aan een onrechtmatig proces;
d. in haar brief van 7 februari 2012 wartaal heeft gebruikt, namelijk “het kort geding in hoger beroep”;
e. in haar brief van 7 februari 2012 heeft geschreven dat zij de ontruiming van 8 februari 2012 door zal laten gaan, terwijl zij wel is verschenen op de zitting van 10 februari 2012. Hiermee heeft verweerster klager de mogelijkheid tot een eerlijk hoger beroep ontnomen;
f. in haar brief van 7 februari 2012 onjuistheden over klager heeft geschreven namelijk “van de kant van de zorg is er geen enkel bericht gekomen dat wijst op vertrouwen op verbetering van de situatie”;
g. in de pleitnota voor het hoger beroep onjuistheden over klager heeft geschreven, namelijk dat klager opzettelijk geluidsoverlast heeft gecreëerd, dat klager woonbegeleiding heeft, dat klager druk heeft uitgeoefend op een medebewoonster van het wooncomplex, dat klager is uitgenodigd op het kantoor van de cliënt van verweerster en dat klager geen binding heeft met de realiteit;
h. geen onderzoek heeft gedaan naar bovenstaande aantijgingen;
i. heeft meegewerkt aan een onrechtmatige zitting omdat verweerster wist dat het appeldagvaardingsverzoek van de toenmalige advocaat van klager nooit kon resulteren in de zitting van 10 februari 2012.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
a. De deken onvolledig onderzoek heeft verricht, waartegen klager een klacht heeft ingediend. De deken heeft de klachten van verweerder onvoldoende en onjuist verwoord. De beslissing van de voorzitter kan reeds daarom niet in stand worden gelaten, omdat een beslissing is genomen op basis van een onvoldoende verwoording van de klachten;
b. Verweerster onnodig de belangen van klager heeft geschaad door onvoldoende acht te slaan op de stellingen van klager en deze onvoldoende te onderzoeken;
c. tegenstrijdigheden in verklaringen van getuigen/medebewoners onvoldoende door verweerster zijn onderzocht;
de voorzitter in zijn beslissing ten onrechte ervan is uitgegaan dat er een hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis heeft plaatsgevonden. Klager is van mening dat er sprake is van een bedrieglijk proces, nu er maar één raadsheer ter zitting van het hoger beroep aanwezig was, terwijl drie
4. BEOORDELING
4.1 Hetgeen klager onder a. tegen de voorzittersbeslissing heeft aangevoerd leidt niet tot een gegrondverklaring van het verzet. De klachten van klager tegen het optreden van de deken hebben betrekking op de wijze waarop de deken zijn onderzoek heeft verricht. De deken heeft een grote mate van vrijheid in de wijze waarop hij zijn onderzoek naar de klacht van klager inricht. Dat klager het met de aanpak van de deken niet eens was, kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzet. De stellingen van klager zijn gebaseerd op zijn visie op de feiten. Dat de deken zijn onderzoek niet volledig naar de visie van klager heeft ingericht, maakt de wijze waarop het onderzoek is gedaan nog niet onvolledig of onvoldoende. Klager voert voorts aan dat de klachtomschrijving onvoldoende en onjuist is verwoord door de deken. Ook dit verwijt aan de deken spruit voort uit de visie van klager op de feiten, die onvoldoende steun vindt in de overige feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden beschouwd.
4.2 De onder b. en c. aangevoerde gronden voor het verzet gaan uit van de veronderstelling dat op verweerster de plicht rust om de stellingen van klager, als wederpartij, te onderzoeken. Ook deze gronden kunnen niet leiden tot een gegrondverklaring van het verzet. Verweerster mocht afgaan op de stellingen van haar cliënte. Op verweerster rust geen verplichting om dit feitenmateriaal aan de hand van de stellingen van klager nader te onderzoeken, hoge uitzonderingsgevallen daargelaten. Uit hetgeen klager heeft aangevoerd, vloeide geen onderzoekplicht van verweerster voort.
4.3 De stelling van klager in de onder d. aangevoerde grond voor het verzet, dat sprake is geweest van een bedrieglijk proces, volgt de raad niet. In het kader van een spoedappel is één raadsheer ter zitting aanwezig geweest. Klager veronderstelt dat in hoger beroep altijd drie raadsheren ter zitting aanwezig (moeten) zijn. Deze veronderstelling is niet juist. Derhalve kan ook deze grond niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart het verzet in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, H. Dulack, H.H. Tan en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.