Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4364
Zaaknummer
H183-2012
Inhoudsindicatie
Zowel het indienen van een dekenbezwaar als het achterwege laten daarvan is een discretionaire bevoegdheid van de deken. Niet in zorgvuldigheidsverplichting tekort geschoten.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 maart 2013
in de zaak H 183-2012
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 juni 2012 op de klacht van:
1. A
2. B
klager
tegen:
C
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 22 juni 2012 met kenmerk K , door de raad ontvangen op 25 juni 2012 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement H, thans arrondissement OB, de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 27 juni 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 5 juli 2012 is verzonden aan klager.
1.3 Per telefax van 19 juli 2012 hebben klagers tegen voormelde beslissing van de voorzitter verzet gedaan bij de raad.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2013 in aanwezigheid van klager. Verweerster heeft de raad per fax d.d. 14 januari 2013 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, dat op…aan partijen is gezonden.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d.19 juli 2012
- brieven van klagers d.d. 14 november en 31 december 2012
2 KLACHT EN VERZET
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster in haar hoedanigheid van deken niet objectief en niet integer heeft gehandeld in haar onderzoek naar het optreden van mw. mr. X, met als gevolg dat klagers zijn geschaad nu mw. mr. X naar aanleiding van de bezwaren van verweerster door het Hof van Discipline voor de duur van een jaar is geschorst.
2.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
de voorzitter in haar beslissing van 27 juni 2012 ten onrechte heeft
geoordeeld dat klagers geen rechtstreeks belang hebben bij de klacht.
3 BEOORDELING
3.1 De raad stelt voorop dat de voorzitter in de beslissing waartegen het verzet zich richt met juistheid - want in lijn met art. 46 Advocatenwet (Aw) en de daarop gebaseerde, vaste rechtspraak van de tuchtrechter - heeft geoordeeld dat voor de ontvankelijkheid van een klacht tegen een advocaat vereist is dat de klager door een handelen of nalaten van die advocaat rechtstreeks in enig belang is of kan worden getroffen. De raad stelt daar als uitgangspunt naast dat het tuchtrecht naar zijn aard - en ook die is in art. 46 Aw omschreven - beoogt een zorgvuldig handelen van advocaten te waarborgen, met name in de zorg voor hun cliënten, door schendingen van die zorgplicht te bestraffen, zoals ook handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt wordt bestraft. Tegen de achtergrond van deze beide uitgangspunten diende de klacht en dient het verzet te worden beoordeeld.
3.2 Klagers stellen rechtstreeks in hun belang te zijn getroffen door de schorsing van mw. mr. X, die een gevolg was van het feit dat verweerster, in haar hoedanigheid van deken, zonder grondslag in de feiten of behoorlijk onderzoek daarnaar het (door haar voorganger geformuleerde) dekenbezwaar tegen mw. mr. X heeft voortgezet. Niet mw. mr. X, maar mr. K (de advocaat van de wederpartij van klagers) handelde in strijd met de (gedrags)regels en verweerster had tegen hem maatregelen moeten nemen, hetgeen zij ten onrechte heeft nagelaten, aldus klagers.
3.3 Uiteraard heeft de schorsing van een advocaat - mw. mr. X - tot gevolg dat zij rechtzoekenden - klagers - gedurende de schorsing niet als zodanig kan bijstaan. Het voorkomen dat die situatie ontstaat of het ongedaan maken van die situatie als hij is ontstaan, is echter niet een rechtstreeks belang als hiervoor onder 3.1 bedoeld, waarin rechtzoekenden - klagers - door een tuchtrechtelijke procedure tegen een hun bekende advocaat - mw. mr. X - (kunnen) worden getroffen. Terecht heeft de voorzitter, in korte maar daarmee niet onbegrijpelijke bewoordingen, aldus geoordeeld. Reeds daarom dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
3.4 Klagers hebben zich beklaagd over het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken, bij (het dekenbezwaar dat leidde tot) de tuchtprocedure tegen mw. mr. X, en bij het achterwege laten van een dekenbezwaar dat volgens klagers had moeten leiden tot een tuchtprocedure tegen mr. K. Gelet op het hiervoor onder 3.1 als tweede geformuleerde uitgangspunt, is handelen of nalaten van een advocaat in een andere hoedanigheid - zoals die van deken - tuchtrechtelijk slechts relevant wanneer de advocaat zich in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen dat rechtzoekenden in de advocatuur en haar organen moeten kunnen hebben, wordt geschaad. Niet (voldoende feitelijk onderbouwd) gesteld, noch gebleken is dat verweerster zich in (de voorfase van) de tuchtprocedure tegen mw. mr. X of in het achterwege laten van een dekenbezwaar tegen mr. K. – daargelaten de vraag of zij daartoe bevoegd zou zijn geweest, nu mr. K advocaat is in een ander arrondissement - zodanig zou hebben gedragen. Ook voor zover erop gebaseerd dat verweerster in haar hoedanigheid van deken in enige (zorgvuldigheids)verplichting is tekortgeschoten, is de klacht en daarmee het verzet ongegrond.
3.5 Ten overvloede wordt overwogen dat kennelijk zowel de Raad - in een andere samenstelling - als het Hof van Discipline het oordeel van verweerster deelden dat er gegronde bezwaren bestonden tegen het handelen van mw. mr. X. Ook in zoverre blijkt uit het dossier niet van enige onzorgvuldigheid van verweerster, maar integendeel van juiste keuzen bij (het vervolgen van) het dekenbezwaar. Overigens is zowel het indienen van een dekenbezwaar als het achterwege laten daarvan een discretionaire bevoegdheid van de deken, tot de uitoefening waarvan zij niet door de raad, op aangeven van een derde die stelt daar belang bij te hebben, kan worden gedwongen.
3.6 Ook overigens heeft het onderzoek in verzet niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen , voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers, E.P.C.M. Teeuwen, P.A.M. van Hoef en L.W.M. Caudri , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van18 maart 2013 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
OB
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.