Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3836
Zaaknummer
12-156
Inhoudsindicatie
klacht tegen waarnemend deken die een verzoek inz. art. 13 lid 1 Advocatenwet had afgewezen. Klacht kennelijk ongegrond nu klager geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de afwijzing te laten toetsen door het Hof van Discipline conform art. 13 lid 4 Advocatenwet en de feiten geen enkele aanwijzing geven voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Uitspraak
Beslissing van 31 januari 2013
in de zaak 12-156
naar aanleiding van de klacht van:
[klager]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
in zijn hoedanigheid van waarnemend deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement [naam arrondissement]
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van mr. L.J. Böhmer, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, van 14 januari 2013 met kenmerk RvT 1112-9434, door de raad ontvangen op 15 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 t/m 9.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 29 augustus 2012 aan de raad van discipline heeft klager zich beklaagd over verweerder en over mr. [naam] in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement [naam arrondissement]. Omdat verweerder en mr. [naam] op dat moment respectievelijk waarnemend- deken en deken waren van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement [naam arrondissement] heeft de voorzitter van de raad van discipline op 5 september 2012 de deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht aangewezen om de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze zoals omschreven in de artikelen 46c, 46d en 46e van de advocatenwet.
1.3 Bij brief d.d. 2 juli 2012 heeft klager zich tot de orde van advocaten in het arrondissement [naam arrondissement] gewend met het verzoek om aan hem met toepassing van artikel 13 Advocatenwet een advocaat toe te wijzen om hem bij te staan in een procedure ex artikel 67 Faillissementswet bij de rechtbank [naam arrondissement].
1.4 Bij brief d.d. 4 juli 2012 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
1.5 Klager heeft op de afwijzing d.d. 4 juli 2012 gereageerd bij brieven d.d. 9 juli 2012 en 12 juli 2012.
1.6 Bij brief d.d. 20 juli 2012 is klager door de adjunct-secretaris van de orde van advocaten meegedeeld dat, voor zover hij met zijn brieven d.d. 9 juli 2012 en 20 juli 2012 bedoeld heeft een nieuwe aanvraag ex artikel 13 Advocatenwet te doen, deze aanvraag niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt en is klager in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen 14 dagen.
1.7 Hierop heeft klager gereageerd bij brief met bijlagen d.d. 23 juli 2012. Bij brief van 27 juli 2012 heeft de adjunct-secretaris van de orde van advocaten klager opnieuw meegedeeld dat klager onvoldoende gegevens en bescheiden had aangeleverd om te kunnen spreken van een nieuwe aanvraag en is klager wederom in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen 14 dagen.
1.8 Klager heeft hierop gereageerd bij brief van 4 augustus 2012. Bij brief d.d. 13 augustus 2012 heeft verweerder klager meegedeeld dat zijn brief d.d. 4 augustus 2012 opnieuw niet de vereiste nadere onderbouwing en informatie bevatte en heeft verweerder het (herhaalde) verzoek van klager ex artikel 13 Advocatenwet afgewezen en hem (opnieuw) gewezen op de mogelijkheid om daartegen op grond van artikel 13 lid 3 Advocatenwet binnen 6 weken beklag te doen bij het Hof van Discipline.
1.9 Bij brief d.d. 29 augustus 2012 heeft klager zich bij de raad van discipline beklaagd over verweerder en over mr. [naam]. Omdat mr. [naam] geen enkele bemoeienis heeft gehad met de kwestie heeft klager bij brief d.d. 19 december 2012 de deken van de orde van advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht laten weten zijn klacht tegen mr. [naam] niet te handhaven.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de afhandeling van de dringende verzoeken van klager op grond van art. 13 lid 1 Advocatenwet;
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
3.2 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als waarnemend deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
3.3 Artikel 13 Advocatenwet luidt en luidde destijds en voor zover van belang als volgt:
“1. De rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, kan zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
2. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3. Binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, kan de belanghebbende beklag doen bij het hof van discipline. ......”
3.4 Het staat vast dat klager van de mogelijkheid om beklag te doen géén gebruik heeft gemaakt. In zijn klachtbrief stelt klager dat hij het feit dat verweerder hem op die mogelijkheid heeft gewezen “een voor een deken schandalige verwijzing” vindt en hij verwijst in dat verband naar een uitspraak van het Hof van Discipline van 17 augustus 2012 (zaaknummer 6345). Van die beklagprocedure verwachtte hij blijkbaar geen soelaas.
3.5 Dat klager nadien en nog tijdig alsnog gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid om op grond van artikel 13 lid 3 Advocatenwet beklag te doen bij het hof van discipline is niet gesteld of gebleken. Toch is dat de weg om te bereiken dat anders wordt beslist. Klager heeft die weg niet gekozen en heeft dus afgezien van de aangewezen procedure om de beslissingen waarom het gaat te toetsen. Voor de tuchtrechter is in een kwestie als deze geen rol weggelegd nu klager die weg welbewust links heeft laten liggen. Dat zou wellicht anders zijn als zonneklaar is dat verweerder een volstrekt onhoudbaar en hem tuchtrechtelijk te verwijten standpunt zou hebben ingenomen, maar dat is niet het geval.
3.6 De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 31 januari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten