Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:75

Zaaknummer

13-041NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat dat deze naar de zitting is meegereisd met de advocaat van de wederpartij. Voorts wordt geklaagd over de bejegening. Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 4 september 2013

in de zaak 13-041NH

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 februari 2013 met kenmerk td/md/499, door de raad ontvangen op 7 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2013 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 31 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een procedure betreffende alimentatie en omgang. In dat kader heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling dan wel wijziging van de kinderbijdrage van de voormalige partner van klaagster. De voormalige partner van klaagster werd bijgestaan door mr. X.

2.3 Het verzoek van klaagster is onder meer behandeld op een zitting van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2010. Mr. X. is per auto vanaf Haarlem naar de rechtbank Amsterdam gereisd en verweerster is met hem meegereden. Na de zitting zijn verweerster en mr. X samen naar Haarlem teruggereisd met de auto van laatstgenoemde.

2.4 Bij beschikking van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank Amsterdam het verzoek van klaagster niet-ontvankelijk verklaard.

2.5 Bij brief van 8 februari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat deze:

a) op een onvriendelijke en neerbuigende wijze met klaagster heeft gecommuniceerd;

b) de zaak onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld, door een onvoldoende gemotiveerd verzoekschrift te hebben ingediend en een mediationtraject te hebben doorgedrukt dat tot aanzienlijke vertraging heeft geleid; 

c) met mr. X is meegereden naar en vanaf de zitting van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2010.

4 VERWEER

4.1 Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij spreekt tegen dat zij op een onvriendelijke en neerbuigende wijze heeft gecommuniceerd en is bereid dit aan te tonen door de uitgebreide correspondentie met klaagster over te leggen. Verweerster is van mening dat zij de nodige aandacht aan de zaak heeft besteed, hetgeen ook blijkt uit de urenstaten. Dat het verzoek inzake de kinderbijdrage uiteindelijk niet-ontvankelijk is verklaard is niet aan haar handelen te wijten. De opvolgend advocaat was in de positie om de gronden van het verzoek zo nodig aan te vullen en blijkt daarnaast voor een andere koers te hebben gekozen. De mediation heeft niet tot aanzienlijke vertraging geleid. Dat de zaak vertraging heeft opgelopen houdt verband met het recht van de wederpartij op uitstel. Voorts heeft zij geen invloed op de zittingsagenda van de rechtbank.

4.2 Dat verweerster met mr. X is meegereisd naar en van de zitting van de rechtbank Amsterdam doet er niet aan af dat zij zich professioneel heeft gedragen. Zij heeft bij aankomst op de rechtbank direct aan klaagster gemeld dat zij met mr. X. was meegereden en klaagster was daar toentertijd niet van geschrokken. Zij heeft zich na de zitting pas voor de terugreis bij mr. X gevoegd, nadat die afscheid had genomen van zijn cliënt.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de raad niet vaststellen dat verweerster op een neerbuigende en onvriendelijke wijze met klaagster heeft gecommuniceerd. Nu er geen aanknopingspunt is om aan te nemen dat de handelwijze van verweerster op dit punt klachtwaardig is, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 Dit klachtonderdeel betreft de kwaliteit van de behandeling van de zaak door verweerster. Nu men in redelijkheid van mening kan verschillen wat de beste aanpak van een zaak is, dient de tuchtrechter de kwaliteit van het optreden en van de adviezen van de advocaat met enige terughoudendheid te beoordelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

5.3 Gelet op de hiervoor genoemde maatstaf ziet de raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het optreden van verweerster niet van het vereiste niveau is geweest. De door klaagster naar voren gebrachte omstandigheid dat verweerster haar heeft geadviseerd in te stemmen met een mediationtraject en dat dit traject na twee sessies al mislukte, zoals klaagster had voorzien en waarover zij bedenkingen met verweerster had gedeeld, biedt daarvoor onvoldoende grond. Dat de zaak door de handelwijze van verweerster aanzienlijke vertraging heeft opgelopen is niet gebleken. De niet nader onderbouwde stelling van klaagster dat een opvolgende advocaat het door verweerster in het geschil ingediend verzoekschrift als zeer zwak heeft beoordeeld biedt evenmin een aanknopingspunt voor het oordeel dat het optreden van verweerster niet van het vereiste niveau is geweest. Op basis van het dossier kan de raad voorts niet vaststellen dat het aan een tekortschietend optreden van verweerster is te wijten dat het verzoek van klaagster inzake de kinderbijdrage niet-ontvankelijk werd verklaard. In dat verband is van belang dat klaagster tijdens een tweetal zittingen van de rechtbank in juni 2011 in de gelegenheid werd gesteld de juridische grondslagen van haar verzoek toe te lichten, waarbij  zij inmiddels werd bijgestaan door de opvolgende advocaat.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 De raad is van oordeel dat het niet verstandig was van verweerster om met mr. X mee te rijden naar een zitting waarop het geschil van hun wederzijdse cliënten zou worden behandeld. Het is begrijpelijk dat dit zorg heeft gewekt bij klaagster en dat de door verweerster naar voren gebrachte praktijk van welwillendheid tussen advocaten in een dergelijk geval uitleg behoeft. Evenwel is niet gebleken dat verweerster de belangen van klaagster hierdoor heeft geschaad, waarbij in aanmerking wordt genomen dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster de inhoud van de zaak bij die gelegenheid heeft besproken. Voorts heeft verweerster direct op de rechtbank aan klaagster gemeld dat zij met mr. X. was meegereisd. Onder deze omstandigheden kan de handelwijze van verweerster niet als  klachtwaardig worden beoordeeld. Overigens heeft verweerster ter zitting verklaard dat zij voortaan niet meer met de gemachtigde van een wederpartij zal meereizen naar een zitting.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs J.M. van de Laar,

P. van Lingen, A.G. van Marwijk Kooy en J.J. Trap, leden, bijgestaan door

mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl