Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:154

Zaaknummer

13-132

Inhoudsindicatie

klager klaagt 6 jaar na beëindigen van de rechtsbijstand tegen zijn voormalig advocaat in een strafzaak. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 1 juli  2013

in de zaak 13-132

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 5 juni 2013 met kenmerk RvT 1213-9629, door de raad ontvangen op 6 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 9.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager in de periode 2005/2006 als raadsman bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Klager werd verdacht van meervoudige winkeldiefstal met geweld. In deze procedure heeft op 7 maart 2005 een zitting bij de politierechter in Utrecht plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de Officier van Justitie verzocht om aanhouding van de zaak en verwijzing naar de meervoudige kamer in verband met een eventueel op te leggen ISD maatregel.

1.2 Bij vonnis van 11 mei 2005 is klager door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren waarbij de tijd die door klager in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering is gebracht op de duur van de maatregel.

1.3 Verweerder heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis d.d. 11 mei 2005. Op 26 oktober 2005 heeft een pro forma zitting in de procedure in hoger beroep plaatsgevonden bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens deze behandeling is het onderzoek geschorst tot de zitting van 16 december 2005 en is het verzoek tot opheffing van het tegen klager verleende bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.

1.4 Op 9 december 2005 ontving verweerder een fax van het gerechtshof Amsterdam met daarbij een kopie van een volmacht van klager en een kopie van een akte intrekking rechtsmiddel d.d. 5 december 2005 waarin namens klager het hoger beroep tegen het vonnis d.d. 11 mei 2005 was ingetrokken.

1.5 Op 16 december 2005 is er toch een zitting geweest bij het gerechtshof Amsterdam zitting houdende te Arnhem. Tijdens die zitting heeft klager verklaard dat hij het hoger beroep wilde intrekken omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij daardoor van de maatregel ISD verlost zou zijn. Een kantoorgenoot van verweerder, die klager tijdens die zitting als advocaat bijstond, heeft toen betoogd dat klager de intrekking van het hoger beroep niet bedoeld heeft te doen. Het hof heeft klager na beraad ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft bij arrest van 29 december 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft klager veroordeeld tot de maatregel van ISD voor de maximale duur van twee jaar met bepaling dat een periode van zes maanden, die klager in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht daarop in mindering zou worden gebracht.

1.6 Klager heeft op 10 januari 2006 cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. Verweerder heeft de cassatiemiddelen ingediend.

1.7 Op 18 september 2006 ontving het kantoor van verweerder een brief van advocaat mr. de B., die klager in een andere zaak bijstond, waarin werd gemeld dat klager mr. de B. had verzocht om aan het kantoor van verweerder mee te delen dat klager vanuit het huis van bewaring het cassatieberoep had ingetrokken.  Hierna is er geen contact meer geweest tussen klager en verweerder.

1.8 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 11 februari 2013, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klager onvoldoende te informeren over wat de maatregel ISD (Inrichting Stelselmatige Daders) inhoudt;

b) na te laten in kort geding aan te voeren dat klager niet groepsgeschikt was;

c) klager potlood en papier te onthouden als gevolg waarvan klager geen 7 maar 6,5 dag tot zijn beschikking had om een beroepsschrift in te dienen;

d)  klager niet te informeren over de consequentie van het instellen van cassatie (het niet onherroepelijk worden van de uitspraak van het hof) als gevolg waarvan klager langer dan noodzakelijk zijn vrijheid is ontnomen;

e) klager in zijn algemeenheid slecht te informeren over de voortgang van en de mogelijkheden in klagers zaak, zodat klager geen goede afwegingen heeft kunnen maken;

f)  klager niet te bezoeken toen klager in de inrichting zat;

g) niet in te grijpen toen er sprake was van strafbaar gedrag door het personeel van de inrichting waarin klager verbleef;

h) zich niet voldoende in te zetten om klager te laten overplaatsen van de FOBA (Forensische Observatie en Begeleiding Afdeling) naar een regulier regiem, met als gevolg dat klager lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen;

i) slecht bereikbaar te zijn voor klager;

j) slecht te communiceren met zijn toenmalige kantoorgenoot inzake klagers dossier.

 

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

3.2 De voorzitter is van oordeel dat de in 3.1 genoemde belangenafweging uitvalt in het voordeel van verweerder en dat de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk moet worden afgewezen. Daartoe neemt de voorzitter in overweging dat klager geen enkele omstandigheid heeft aangevoerd voor het tijdsverloop en dat ook uit de stukken geen redenen zijn gebleken voor het tijdsverloop van ruim 6 jaar, tussen het laatste contact van klager en verweerder en het indienen van de klacht, die zo zwaarwegend zijn dat zij prevaleren boven eerder genoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 1 juli 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2013 per aangetekende post en per e-mail verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten