Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:215

Zaaknummer

13-349A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 16 december 2013

in de zaak 13-349A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

p/a

Klaagster

tegen:

Mevrouw Mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 14 november 2013, met kenmerk 4013-0737, door de raad ontvangen op 15 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een zaak met betrekking tot de gezinsvoogd van klaagsters kinderen  en in een zaak met betrekking tot  verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. In laatstgenoemde zaak heeft op 5 november 2012 een zitting plaatsgevonden. Voor beide zaken zijn toevoegingen verstrekt op 2 oktober respectievelijk 1 november 2012. Die toevoegingen zijn door verweerster gedeclareerd.

1.3 In deze procedures heeft klaagster gesteld dat het niet goed ging met haar dochtertje bij vader, de ex-partner van klaagster, thuis. Klaagster meende dat haar dochter daar werd verwaarloosd en door de vriendin van vader werd geslagen. Klaagster heeft aan verweerster het telefoonnummer gegeven van de bovenbuurman van vader. De bovenbuurman heeft naar verluidt gegil van een meisje gehoord uit de woning waar vader met het dochtertje woonde. Dit feit heeft verweerster aan de gezinsvoogd van Bureau

 

Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) doorgegeven. De bovenbuurman heeft er na een gesprek met verweerster op 7 januari 2013 mee ingestemd, dat verweerster zijn telefoonnummer doorgaf aan BJAA.

1.4 Naast bovengenoemde twee zaken speelde er ook een klacht van klaagster tegen BJAA. Op verzoek van klaagster heeft verweerster deze klachtprocedure “gemonitord”. Verweerster heeft deze opdracht, die kennelijk door klaagster en verweerster is besproken op 23 augustus 2012, bevestigd bij brief van 24 augustus 2012, waarin zij onder meer schrijft:

“Hierbij bevestig ik de door u aan mij verstrekte opdracht om u bij te staan in de klachtenprocedure tegen BJAA. (…). Op alle werkzaamheden zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. Deze heb ik als bijlage meegezonden.

Wij kwamen overeen dat ik u op basis van een reguliere toevoeging of een Lichte Advies Toevoeging (…) zal bijstaan, indien dit mogelijk is. Mocht de toevoeging worden afgewezen, zal ik u op betalende basis bijstaan. Mijn uurtarief bedraagt €180,- ex BTW. Voor werkzaamheden die ik reeds verricht heb, zal ik derhalve een rekening moeten sturen, mocht de Raad voor Rechtsbijstand mijn verzoek afwijzen.”

1.5 Klaagster heeft op enig moment het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) ingeschakeld om haar te ondersteunen bij de behandeling van deze klacht.

1.6 In een mail van 10 november 2012 heeft klaagster aan verweerster verweten dat zij “(…) geen speurwerk heeft verricht, wat betreft de [psychiater] die een onafhankelijk gesprek met mij moest houden (…)”.

1.7 Daarop heeft verweerster op 15 november 2012 per mail geantwoord : “(...) net toen ik van u de machtiging om medische gegevens op te vragen had ontvangen, had u een afspraak met het AKJ gemaakt. Zij doen aan de lopende band dit soort klachtprocedures, dus wij spraken af eerst de route via het AKJ te doorlopen en daarnaast, mocht u daar behoefte aan hebben, door mij eenzelfde klacht in te laten sturen naar BJAA. Vandaar dat ik, met uw instemming, niet verder ben gaan onderzoeken hoe de [psychiater] heeft gehandeld. Ik vertrouw u er dus mee akkoord dat het AKJ de klacht in handen houdt (…)”.

1.8 Op 8 januari 2013 mailde verweerster aan klaagster:

“Zoals wij reeds op 3 januari jl. bespraken, zal ik vanaf dat moment de kosten voor mijn werkzaamheden in rekening moeten brengen. Ik hanteer een uurtarief van 200 euro excl. 21% BTW. Ik vertrouw u hiermee akkoord, aangezien u reeds in ons gesprek op 3 januari en vandaag (opnieuw) akkoord bent gegaan met betalende bijstand, nu voor deze werkzaamheden geen toevoeging verstrekt wordt.

Aan het einde van elke maand zal ik u een rekening doen toekomen.”

 

1.9 Klaagster heeft verweerster op 9 januari 2013 telefonisch bericht dat zij niet langer door verweerster wenste te worden bijgestaan.

1.10 Daarop heeft verweerster de stukken op 10 januari 2013 aan klaagster geretourneerd, onder toezending van een declaratie ad € 726,- voor de werkzaamheden vanaf 3 januari 2013. Daarbij schreef verweerster: “(...) Zoals wij op 3 januari jl. bespraken, zou ik u vanaf dat moment alleen nog betalend bijstaan, aangezien ik voor de werkzaamheden die ik al vanaf het einde van de zitting d.d. 5 november jl. verrichtte (o.a. de vele telefonische gesprekken met zowel u als BJAA, e-mails van en naar u en BJAA), geen toevoeging kon/kan aanvragen (…)”.

1.11 Klaagster heeft op 15 januari 2013 bij de gemeente bijzondere bijstand aangevraagd voor het bedrag van de declaratie van verweerster. De aanvraag is op 18 januari 2013 afgewezen om de volgende reden:

“Uw kosten behoren niet tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten van rechtsbijstand zijn niet noodzakelijk, omdat u ook gebruik had kunnen maken van gratis advies van een Bureau Rechtshulp.”.

1.12 Bij brief, met bijlagen, aan de deken van 29 april 2013 heeft een advocaat zich namens klaagster beklaagd over verweerster. Deze advocaat is verder in deze klachtzaak niet namens klaagster opgetreden. Bij brief van 22 juli 2013, met bijlagen, aan de deken heeft klaagster haar klacht aangevuld.

1.13 Op 4 juni 2013 heeft verweerster de declaratie van € 726,- gecrediteerd en klaagster een nieuwe declaratie ad € 653,40 incl. BTW gezonden. De verklaring van verweerster daarvoor was, dat zij had bemerkt dat zij abusievelijk een uurtarief van € 200,- in plaats van € 180,- had gehanteerd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) ten onrechte een declaratie (d.d. 10 januari 2013) op basis van een uurtarief aan klaagster heeft gezonden, terwijl klaagster in aanmerking kwam voor gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging) inzake de klacht tegen BJAA;

b) informatie van derden, te weten de bovenbuurman, “zonder pardon” heeft doorgegeven aan BJAA, terwijl klaagster met dat bureau niet op goede voet staat;

c) niet (onverwijld) aan klaagster de informatie van BJAA over de vermeende ontvoering van klaagsters dochtertje in januari 2013 aan klaagster heeft doorgegeven en/of dat verweerster niet tijdig aan klaagster heeft gemeld dat BJAA van de ontvoering op de hoogte was;

d) ondanks toezeggingen geen informatie bij andere instanties heeft opgevraagd;

e) ten onrechte telefoongesprekken bij klaagster in rekening heeft gebracht.

3          BEOORDELING

  3.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Verweerster heeft aannemelijk gemaakt dat het aanvragen van een toevoeging voor de klachtzaak tegen het BJAA geen zin had, nu een toevoeging voor een dergelijke zaak niet kan worden verleend aangezien er geen sprake is van rechtsbijstand in de zin van de Wet op de Rechtsbijstand. Dit betoog vindt steun in artikel 12, tweede lid, tweede lid, onder g, van de Wet op de Rechtsbijstand.  Daarin is bijstand uitgesloten die een belang betreft “waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet” . Nu klaagster wel de bijstand van verweerster op dit punt wilde behouden, is het begrijpelijk dat verweerster heeft afgesproken dat zij daarvoor op basis van een uurtarief zou declareren. Overigens is niet betwist dat verweerster haar bijstand in deze zaak van november 2012 tot 3 januari 2013 kosteloos heeft verleend, en dat zij slechts de uren van 3 tot 8 januari 2013 bij klaagster in rekening heeft gebracht.

  3.2  Verweerster heeft dit blijkens haar bovenbedoelde brief van 24 augustus 2012, het gesprek op 3 januari en de mails van 8 en 10 januari 2013 herhaaldelijk en duidelijk uitgelegd aan klaagster. Klaagster heeft ook niet ontkend dat zij hiermee akkoord is gegaan. Haar in de klachtbrief gedane suggestie dat verweerster de werkzaamheden onder de eerder verleende toevoegingen had moeten brengen, is niet realistisch aangezien die twee toevoegingen andere kwesties betroffen. Ook het betoog van klaagster dat verweerster vanwege haar zorgplicht jegens klaagster wellicht toch een toevoeging had moeten aanvragen, kan de voorzitter niet volgen. Klaagster voert in dit verband aan dat zij zich in een kwetsbare positie bevindt nu zij is opgenomen op de psychiatrische afdeling van een penitentiaire inrichting. Nog los van het feit dat klaagster nog niet was opgenomen toen verweerster haar belangen behartigde, vormt de opname geen grond om wèl een toevoeging te verlenen.

  3.3 De voorzitter concludeert dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

  

  

  3.4 In klachtonderdeel b) verwijt klaagster aan verweerster dat zij informatie van derden, te weten de bovenbuurman, “zonder pardon” heeft doorgegeven aan BJAA, terwijl klaagster met dat bureau niet op goede voet staat. Klaagster doelt hier kennelijk op het feit dat verweerster aan de gezinsvoogd van BJAA heeft doorgegeven, dat de bovenbuurman naar verluidt gegil van een meisje had gehoord uit de daaronder gelegen woning waar vader met het dochtertje van klaagster woonde. Verweerster heeft dit erkend, maar meent niet klachtwaardig te hebben gehandeld. Zij meende aldus te handelen in het belang van het kind en dat van klaagster, nu dit de enige informatie was die het standpunt van klaagster (dat het niet goed ging met haar dochtertje bij vader thuis) bevestigde.

  3.5 De voorzitter ziet niet in hoe klaagster door dit optreden van verweerster kan zijn benadeeld, integendeel. Ook klachtonderdeel b) is dus kennelijk ongegrond.

  3.6 Het is de voorzitter niet duidelijk geworden wat klaagster in klachtonderdeel c) nu precies aan verweerster verwijt, althans hoe klaagster door het aan verweerster verweten handelen benadeeld zou kunnen zijn. Verweerster meent dat zij en klaagster beiden op 8 januari 2013 erover geïnformeerd zijn dat vader met dochter naar Antwerpen zou zijn gegaan. Dit is door klaagster niet (afdoende) bestreden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat klaagster van de vermeende ontvoering op de hoogte was. Niet valt in te zien waarom verweerster klaagster ervan op de hoogte had moeten stellen dat ook BJAA van de (vermeende) ontvoering op de hoogte was. Klachtonderdeel c) zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

  3.7 Waarom verweerster geen nader speurwerk heeft verricht, heeft zij in haar mail van 15 november 2012 aan klaagster duidelijk uitgelegd. De voorzitter kan aan dit optreden van verweerster niets klachtwaardigs ontdekken. Klachtonderdeel d) is daarom ook kennelijk ongegrond.

  3.8 Klaagster heeft verweerster ten slotte verweten dat zij ten onrechte telefoongesprekken bij klaagster in rekening heeft gebracht. Verweerster heeft blijkens de stukken veel tijd besteed aan telefoongesprekken met klaagster. Niet valt in te zien waarom verweerster dit deel van haar werk gratis zou moeten doen. Het is ook, mede blijkens de door verweerster aan klaagster toegezonden algemene voorwaarden, gebruikelijk om deze tijd in rekening te brengen. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat in dit geval anders zou zijn. Overigens heeft verweerster een groot deel van haar tijd onverplicht niet gedeclareerd. Ook klachtonderdeel e) is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.

  3.9 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 16 december 2013.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

  

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.