Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2013:67
Zaaknummer
13-182
Inhoudsindicatie
Klacht betreft de wijze waarop verweerder de klacht van klager (niet) heeft onderzocht. Verweerder zou in strijd met de wet en de Leidraad dekenale klachtbehandeling de klacht niet hebben onderzocht, de klacht niet aan de raad van discipline hebben voorgelegd en de voorzitter van de raad van discipline hebben verzocht een andere deken aan te wijzen voor het verrichten van het onderzoek . Klager is deels kennelijk niet-ontvankelijk, nu een onderdeel van de klacht reeds aan de orde is geweest in het kader van een eerder door klager ingediende klacht. Door het optreden van verweerder als deken is het vertrouwen in de advocatuur niet beschaamd. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 5 december 2013
in de zaak 13-182
naar aanleiding van de klacht van:
[ ]
klager
tegen:
mr.
advocaat te Arnhem in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (voorheen: Arnhem)
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 11 november 2013, met kenmerk 2013 KNN 154, door de raad ontvangen op 12 november 2013, en van de bij deze brief gevoegde bijlagen. De klacht is aanvankelijk ingediend door klager en door de VvE, waarvan klager bestuurder is. Bij brief van 11 november 2013, door de raad ontvangen op 15 november 2013, heeft klager de klacht namens de VvE ingetrokken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 19 juli 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. De klacht is aangevuld bij brief van 30 september 2013.
1.3 Bij beslissing van 14 augustus 2013 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid) ex artikel 46c lid 4 Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland aangewezen voor de instructie van de klacht.
1.4 Voorafgaande aan de indiening van de onderhavige klacht speelt het volgende. Bij brieven van 19 maart 2013 heeft klager tegen mrs. R., B. en V., allen werkzaam als advocaat bij het kantoor R. Advocaten te Arnhem, drie identieke klachten ingediend. Klager heeft met betrekking tot vermeende onvolkomenheden bij de ontvangstbevestiging van deze klachten een klacht ingediend tegen verweerder. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 29 augustus 2013 twee klachtonderdelen kennelijk ongegrond en één klachtonderdeel van onvoldoende gewicht verklaard. Tegen deze beslissing is klager in verzet gekomen. Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad van Discipline op 25 november 2013. Er is nog geen beslissing naar aanleiding van het verzet genomen.
1.5 Bij brief van 28 augustus 2013 heeft verweerder klager verzocht zijn klachten ten aanzien van de drie advocaten te concretiseren.
1.6 Bij brief van 28 augustus 2013 aan de deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland stelt verweerder dat zodra klager de klachten nader heeft geconcretiseerd de instructie in de drie klachtzaken kan aanvangen, waarbij verweerder de raad van discipline zal verzoeken een nieuwe deken aan te wijzen ter instructie en verdere afwikkeling, nu verweerder zich niet vrij acht in deze te handelen.
2 KLACHT
2.1 De klacht luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:
a) Op 19 maart 2013 heeft klager drie afzonderlijke klachten ingediend tegen de in 1.4 genoemde advocaten. Namens verweerder is bij brief van 5 april 2013 de ontvangst bevestigd van de klacht tegen mr. V. Eerst op 6 mei 2013 heeft mr. H., adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, een e-mail gezonden waarin de ontvangst van de klacht tegen mrs. R. en B. is bevestigd. Daarna bleef het stil aangaande de op 19 maart 2013 ingediende klachten. Verweerder heeft zijn verplichtingen die hij als deken heeft aan zijn laars gelapt. Vier maanden zijn verstreken zonder enig bericht van verweerder, anders dan de ontvangstbevestigingen.
b) Verweerder heeft geen afschrift van het klaagschrift aan de beklaagde advocaten toegezonden. Verweerder overtreedt daarmee de wet, te weten:
- Artikel 46c lid 2 Advocatenwet dat bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht;
- Artikel 46d lid 3 Advocatenwet dat bepaalt dat indien binnen drie maanden na de indiening van de klacht geen minnelijke schikking is bereikt, de klager de deken kan verzoeken de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Overigens brengt de deken de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline, indien aannemelijk is dat daarvoor geen oplossing in der minne kan worden bereikt.
- Artikel 2.3 Leidraad dekenale behandeling dat bepaalt dat de ontvangst van de klacht wordt uiterlijk binnen een week na ontvangst schriftelijk aan klager bevestigd. Daarbij kan de deken de klacht zo nodig samenvatten, mits er geen nadere (schriftelijke) informatie nodig is. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de deken klager zijn visie kenbaar maken zonder het inwinnen van een (eerste) reactie van de advocaat. Een afschrift van het klaagschrift wordt, indien van toepassing tezamen met de samenvatting en/of de relevante correspondentie, aan de advocaat gezonden met verzoek binnen drie weken te reageren. Uitstel zal, bijzondere uitzonderingen daargelaten, niet langer zijn dan drie weken. In het geval de advocaat, na tweemaal te zijn gerappelleerd, geen reactie heeft gegeven, kan de deken het onderzoek (instructie) als beëindigd aanmerken en voorts overwegen een dekenklacht tegen de advocaat in te dienen.
- Artikel 2.4 Leidraad dekenale behandeling dat bepaalt dat de ontvangst van het verweerschrift de advocaat wordt bevestigd. Een afschrift van het verweerschrift wordt per gelijke post verzonden aan klager.
c) Verweerder heeft in zijn brief van 28 augustus 2013 gemeld de raad van discipline te zullen verzoeken een nieuwe deken aan te wijzen ter instructie en verdere afwikkeling van de klachten tegen mrs. R., B. en V. De wet laat dit verzoek niet toe. Door dat verzoek toch te doen heeft verweerder in strijd met de wet en de leidraad gehandeld en daarmee klachtwaardig. Door het handelen en nalaten van verweerder in strijd met de wet, wordt het vertrouwen in de beroepsgroep van advocaten geschaad.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd de onderhavige klacht deels dezelfde feiten betreft waarop door de voorzitter van de raad van discipline heeft beslist (zaak 13-122). Omdat de instructie pas kan aanvangen nadat duidelijk is wat een beklaagde advocaat wordt verweten is door of namens verweerder om een concretisering van de klacht verzocht bij brief van 5 april 2013 en bij e-mail van 6 mei 2013. In dit laatste bericht is opgenomen: “ Omdat de klacht zich richt tegen meerdere advocaten vraag ik u per advocaat aan te geven waar de klacht op berust en wat concreet uw bezwaren zijn. Zodra die informatie is ontvangen zal het onderzoek van de klachten worden aangevangen”. Klager heeft de klacht niet nader geconcretiseerd.
3.2 Bij e-mailbericht van 28 augustus 2013 heeft verweerder klager nogmaals verzocht een reactie te geven op het e-mailbericht van 6 mei 2013 en gevraagd of aan de klachten vervolg diende te worden gegeven. Hierop is geen reactie van klager meer ontvangen.
3.3 Het is gebruikelijk de instructie van een klacht, in het kader waarvan tegen de deken q.q. is geklaagd, niet te vervolgen, maar de voorzitter van de raad van discipline te verzoeken een andere deken aan te wijzen ter instructie van de klacht. Een dergelijk verzoek is niet op de wet gestoeld, doch de wet verzet zich niet tegen een dergelijke handelwijze. Door het verzoek de instructie van de klacht naar een andere deken te verwijzen wordt beoogd het verwijt van vooringenomenheid en partijdigheid te voorkomen. Wanneer over de deken q.q. is geklaagd in een situatie als de onderhavige, staan de waarnemend deken en de overige leden van de Raad van Toezicht evenmin vrij. De zorgvuldigheid is door de handelwijze van verweerder gediend.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Krachtens vaste jurisprudentie van het Hof en de Raden van Discipline heeft het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet gestelde tuchtrecht betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Slechts indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, zal de toetsing van hetgeen klagers verweerder verwijten, aan de hand van voormeld criterium dienen te geschieden.
4.3 Klachtonderdeel a. (deels)
Het verwijt dat niet juist is gehandeld door de ontvangst van de klacht niet conform de leidraad dekenale behandeling te bevestigen, is reeds aan de orde geweest bij de klacht met zaaknummer 13-122. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor zover dit klachtonderdeel er op ziet dat de instructie naar de klacht vier maanden na de indiening ervan nog steeds niet is aangevangen, leent het klachtonderdeel zich voor gezamenlijke bespreking en beoordeling van klachtonderdeel b.
4.4 Klachtonderdelen a. (deels) en b.
Het verwijt dat klager verweerder maakt komt er in de kern op neer dat verweerder nog altijd geen aanvang heeft gemaakt met de instructie en derhalve de klacht niet heeft onderzocht. Verweerder handelt op meerdere punten in strijd met de leidraad dekenale behandeling en de wet.
In de e-mail van 6 mei 2013 heeft mr. H. namens verweerder om redenen die dit verzoek kunnen dragen, verzocht de klacht per advocaat nader te concretiseren of mede te delen of naar klagers mening zou kunnen worden volstaan met de klacht zoals die door hem is ingediend. Door klager is op dit verzoek niet gereageerd, hetgeen wel op de weg van klager had gelegen. Het onderzoek van de klacht is daarom niet aangevangen. Nu de instructie van de klacht is blijven steken in de fase naar een per advocaat voldoende concrete klachtomschrijving, kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt de klacht nog niet aan de raad van discipline ter kennis te hebben gebracht. Klachtonderdelen a. (deels) en b. zijn derhalve kennelijk ongegrond.
4.5 Klachtonderdeel c.
Verweerder treft geen tuchtrechtelijk verwijt door de klacht niet zelf te onderzoeken, maar de voorzitter van de raad van discipline te verzoeken de klacht te verwijzen naar een andere deken. Gelet op het feit dat klager reeds meerdere klachten tegen verweerder heeft ingediend, is met het oog op een onpartijdige instructie te billijken dat verweerder, de waarnemend deken of een lid van de Raad van Toezicht niet met het onderzoek naar de klacht wordt belast. Het is aan de voorzitter van de raad van discipline het verzoek van verweerder een ander deken aan te wijzen, te beoordelen. Klachtonderdeel c. is derhalve eveneens ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart klachtonderdeel a. deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b. en c. kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom, als griffier op 5 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- verweerder
- de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten