Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:141

Zaaknummer

13-146

Inhoudsindicatie

klacht tegen advocaat wederpartij over onheuse bejegening en misbruik maken van macht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 juli 2013

in de zaak 13-146

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

klager sub 1

De heer [naam]

klager sub 2

beiden wonende:

[adres]

samen te noemen: klagers

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 1 juli 2013 met kenmerk RvT 1213-0045 door de raad ontvangen op 2 juli 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 10.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager sub 1 is echtgenote van klager sub 2. Klager sub 2 was cliënt bij de Rabobank Arnhem en Omstreken (hierna: “de bank”). De Rabobank heeft de relatie met klager sub 2 bij brief van 4 april 2012 per 1 juli 2012 opgezegd.

1.3 Klager sub 2 heeft zich tot de SRK, zijn rechtsbijstandverzekeraar, gewend voor juridische bijstand. Mr. H., advocaat en verbonden aan de SRK heeft de bank gesommeerd om de opzegging ongedaan te maken en de relatie met klager sub 2 ‘onverminderd gestand te doen’ en deze ‘te respecteren’. Daarbij werd een kort geding in het vooruitzicht gesteld.

1.4 De bank nam een kantoorgenoot van verweerder, mr. de K., in de arm. Later heeft verweerder de zaak van mr. de K. overgenomen.

1.5 Tot een kort geding is het niet gekomen. De advocaat van klagers, mr. H. van de SRK heeft zich teruggetrokken zodat vanaf dat moment de contacten tussen klager sub 2 en de bank verliepen via mr. de K. en later via verweerder. In november en december 2012 hebben er enkele telefoongesprekken plaatsgevonden tussen klager sub 2 en verweerder. Daarin is de mogelijkheid besproken om tot een schikking te komen.

1.6 Bij brief d.d. 18 december 2012 heeft klager sub 2, mede namens klager sub 1, verweerder onder meer het volgende geschreven: “…..U weigert tevens inhoudelijk schriftelijk te reageren op ons redelijke voorstel bij schrijven van 21 november 2012 en u weigert een schriftelijk tegen voorstel te doen… … …Mocht u alsnog besluiten om een finale beslechting aan het papier toe te vertrouwen middels een onderbouwd financieel tegenvoorstel dan kunt u altijd nog hangende de tuchtrechtelijke procedure hiertoe overgaan i.p.v. uw beklaagde collega mevrouw mr. [de K.]”

1.7 Bij brief d.d. 21 december 2012 heeft verweerder klagers onder meer het volgende geantwoord: “Van een overeenkomst tussen u en de Rabobank om buiten rechte een schikking aan te gaan, is geen sprake. Uitsluitend is besproken dat getracht zal worden om buiten rechte een schikking te bereiken. De door u in dit verband gedane voorstellen zijn disproportioneel en niet acceptabel voor de Rabobank. Anders dan u stelt is de Rabobank niet gehouden een tegenvoorstel te doen.”

1.8 Bij brief van 5 maart 2013 hebben klagers de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klagers onheus te bejegenen;

b)  misbruik te maken van zijn macht, door samen te spannen met de    Rabobank;

c)    verboden werkafspraken te maken met zijn kantoorgenoot, mr. de K.

2.2 Bij deze samenspanning zou het gaan om activiteiten die ertoe zouden moeten leiden de vermogensschade waarvan volgens klagers sprake is ten gunste van de bank ‘tegen een bodemprijs te schikken’ in plaats van vast te (laten) stellen in een schadestaatprocedure’. Volgens klagers handelen verweerder en zijn kantoorgenoot mr. de K. daarmee klachtwaardig en berokkenen zij klagers nog veel meer onnodige schade en leed.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Klaagster sub 1 is (ook) ontvankelijk. Zij zal consequenties hebben ondervonden en mogelijk nog ondervinden van het feit dat het met de relatie met de bank is mis gelopen.

3.3 Van belang is dat verweerder is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klagers. In die kwaliteit kwam hem een grote mate van vrijheid toe om de belangen van de bank te behartigen op een wijze zoals dat naar inzicht van de bank en verweerder het beste zou kunnen gebeuren. Dat was ook de taak van verweerder. Die vrijheid is niet onbeperkt. Zij vindt haar begrenzingen in de verplichting om de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij te respecteren voor zover dat bij dat eerste past. Het staat, kort gezegd, de advocaat van de wederpartij niet vrij om koste wat het kost het gelijk van zijn cliënt te bewerkstelligen en daarbij door roeien en ruiten te gaan.

3.4 Dat verweerder die grens niet of onvoldoende heeft gerespecteerd blijkt niet. Evenmin blijkt dat de afstemming die er tussen hem en de bank zal zijn geweest enige vorm van ‘samenspanning’ oplevert, waarmee in het licht van het voorgaande dan bedoeld zal zijn enige vorm van ongeoorloofde, de positie van klagers in het licht van het voorgaande onvoldoende respecterende afstemming.

3.5 De brief van klagers van 21 november 2012 en het vervolg daarop, de brief van 18 december 2012, maken duidelijk dat er nog helemaal geen overeenstemming was. De toon van beide brieven maakt begrijpelijk dat die overeenstemming er vervolgens niet is gekomen. Verweerder is daarover in zijn brief van 21 december 2012 duidelijk geweest. Als klachtonderdeel a) (de onheuse bejegening) betrekking heeft op deze laatste brief, dan is het kennelijk ongegrond. Die brief was een gedecideerde, maar het enkele feit dat er uit blijkt dat partijen het niet eens waren met elkaar betekent niet dat die brief onheus was. Voor de brief van verweerder van 28 februari 2013 geldt mutatis mutandis hetzelfde. Als klachtonderdeel a) betrekking heeft op andere contacten, zoals de inhoud van de telefoongesprekken die door klager sub 2 en verweerder zijn gevoerd dan is het eveneens, bij gebrek aan feitelijke grondslag, kennelijk ongegrond nu verweerder ontkent klager sub 2 onheus te hebben bejegend en hiervan op geen enkele wijze is gebleken.

3.6 Klachtonderdelen b) en c) zijn eveneens kennelijk ongegrond. Dat ligt in het voorgaande besloten. Concreter kan de voorzitter daarover niet zijn omdat deze klachtonderdelen niet concreter zijn.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 16 juli 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 juli 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten