Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2013:35

Zaaknummer

13-280

Inhoudsindicatie

Klacht advocaat wederpartij. Voorzittersbeslissing. Klacht betreft aanvraag faillissement door advocaat wederpartij. Dat mocht de advocaat naar het oordeel van de raad doen.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tot uitgangspunt genomen dat de vordering van zijn cliënte niet werd weersproken. Hij las dat klager grote financiële problemen had en kon en mocht kiezen voor de benadering dat een faillissementsaanvraag op zijn plaats was.

Inhoudsindicatie

De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 5 december 2013

in de zaak 13-280

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager,

ingediend mede namens de echtgenote van klager,

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 15 november 2013 met kenmerk RvT 13-0144/LB/ml, door de raad ontvangen op 18 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder treedt op voor een zekere W, een zakenpartner van klager. W had of heeft een geldvordering op klager of meent dat althans. Verweerder heeft klager begin 2013 aangeschreven en daarop is enige correspondentie gevolgd.

1.3    Op 6 maart 2013 schrijft klager aan verweerder dat het hem verschrikkelijk lijkt om in een rechtszaak tegenover W te komen staan en dat hij zich tegelijkertijd realiseert dat hij er zelf volledig debet aan is dat (lees: W) bij verweerder heeft aangeklopt. En vervolgens werkt hij in die brief uit dat hij niet in staat is om L (kennelijk de crediteur waarom het in feite gaat of de schuld in kwestie) af te lossen omdat hij het geld niet heeft.

1.4    Er volgt van de kant van de cliënte van verweerder een voorstel. Klager schrijft op 5 april 2013 dat te waarderen. Hij vraagt verweerder in die brief om aan W te vragen of hij (W) “andere mogelijkheden ziet om het verleden definitief af te sluiten”. Tot dan toe geen woord van betwisting van de vordering waarom het gaat.

1.5    Op 29 april 2013 schrijft verweerder dat de “struisvogelpolitiek” van klager er mede toe geleid heeft dat zijn cliënte niet langer bereid is enige coulance te betrachten. Zij zal op korte termijn overgaan tot indiening van het als bijlage meegezonden faillissementsrekest. Klager schrijft op 30 april 2013 dat hij zich door het telefoongesprek dat er op 29 april 2013 blijkbaar ook is geweest dermate overvallen voelde dat hij niet inzichtelijk heeft wat er nu feitelijk besproken is. Hij vraagt verweerder om hem per brief te informeren wat verweerders eisen zijn en de gevolgen (voorzitter: indien daarop niet wordt ingegaan?) en zegt toe na ontvangst van de brief binnen 14 dagen te zullen reageren. Verweerder antwoordt op 1 mei 2013 op dit verzoek dat het voor zijn cliënte onacceptabel is dat klager geen financiële bijdrage levert in verband met de eerder door deze verrichte aanzuivering van de rekening-courant bij ABN- Amro en dat, omdat door klager geen enkel concreet voorstel in die richting is ontwikkeld, opdracht is gegeven om klagers faillissement aan te vragen. Vervolgens wordt aangegeven dat de cliënte van verweerder bereid is het faillissementsrekest niet uit te brengen dan wel in te trekken als alsnog tot een acceptabele regeling kan worden gekomen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een “plat incasso” te sturen direct gevolgd door een faillissementsrekest, zonder oog voor procesvorming,

b)    te dreigen met een persoonlijk faillissement zonder (lees: duidelijk sluitende, gegronde) geldige reden of onderzoek terwijl hij bekend is met het dubieuze, althans betwiste karakter van de vordering van zijn cliënte.

In zijn klachtbrief wijst klager erop dat de opstelling van verweerder aan de zijde van klager tot kosten en psychische schade heeft geleid en dat hij het gepast acht dat verweerder, zijn cliënte en het kantoor van verweerder deze schade vergoeden.

3    BEOORDELING

3.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2    Van belang is het toetsingskader. De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij. Die advocaat komt een grote mate van vrijheid toe bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Hij dient zich allereerst te laten leiden door die belangen. Daaraan is een grens. Die advocaat dient zich de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (in casu klager) aan te trekken in die zin dat hij zich dient te onthouden van onnodig grievende uitlatingen en van het debiteren van feiten of omstandigheden waarvan hij weet dat die onjuist zijn. En, toegespitst op deze zaak, betekent dat ook dat een advocaat niet mag kiezen voor een rechtsmiddel als daarmee het belang van de wederpartij onnodig geschaad wordt terwijl dat niet past bij het belang waarvoor de advocaat staat.

3.3    Verweerder heeft tot uitgangspunt genomen dat de vordering van zijn cliënte niet werd weersproken. Hij las dat klager grote financiële problemen had en kon en mocht kiezen voor de benadering dat een faillissementsaanvraag op zijn plaats was. Het is niet gesteld of gebleken dat verweerder al voor 29 april 2013, toen het woord faillissementsrekest voor de eerste maal viel, serieus rekening moest houden met het feit dat klager (ook) inhoudelijke bezwaren had tegen de vordering van de cliënte van verweerder. Verweerder mocht zich laten leiden door de opstelling van klager waarvan deze in zijn contacten met verweerder getuigde. Het aanvragen van het faillissement van de debiteur is en was in dit geval een toelaatbaar en zelfs min of meer aangewezen middel. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder, die tot het laatst ruimte bleef geven voor een regeling, daarvoor gekozen heeft. De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

3.4    Een schadevergoeding, tot het toekennen waarvan de tuchtrechter geen mogelijkheden heeft, is in het licht van het vooraanstaande niet aan de orde.

BESLISSING

De klacht van klager, ook voorzover mede ingediend namens mevrouw M.M. Hulster, echtgenote van klager, tegen verweerder wordt afgewezen

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 5 december 2013.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten