Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:160

Zaaknummer

13-121

Inhoudsindicatie

de raad legt een enkele waarschuwing op aan advocaat die zonder zich uitgelaten te hebben over de gegrondheid van zijn beschuldigingen de echtgenote van een voormalig cliënt van hem, thans zijn wederpartij in een declaratiegeschil, ervan beschuldigt dat zij liegt en bedriegt, hem ronduit bedonderd heeft en er welbewust op uit is hem te benadelen.

Uitspraak

Beslissing van 25 november 2013

in de zaak 13-121

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

klaagster

gemachtigde: mr. J. Jong

advocaat te Zaandam

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 mei 2013 met kenmerk K 13/36, door de raad ontvangen op 28 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 september 2013 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting een verzoek ingediend om partijen buiten elkaars aanwezigheid te horen. De raad heeft partijen afzonderlijk van elkaar gehoord op dit verzoek en heeft het verzoek vervolgens afgewezen. De zitting is daarna zonder verweerder voortgezet. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken 1 tot en met 10 die zijn genoemd op de in deze brief weergegeven inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft vanaf medio 2009 als advocaat opgetreden voor [naam] Beheer B.V. die een geschil had met haar leasemaatschappij. Directeur/enig aandeelhouder van deze vennootschap was de heer [naam], de op 9 november 2011 overleden echtgenoot van klaagster. Er is een procedure gevoerd tussen de leasemaatschappij en [naam] Beheer B.V. welke geleid heeft tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis waarin [naam] Beheer B.V. werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van ca. € 30.000,-- aan de leasemaatschappij.

2.3 Op verzoek van wijlen de heer [naam] is tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld door het kantoor van verweerder.  In mei 2010 heeft de leasemaatschappij het faillissement van [naam] Beheer B.V. aangevraagd. Bij vonnis van 27 augustus 2010 is       [naam] Beheer B.V. in staat van faillissement verklaard.

2.4 Wijlen de heer [naam] heeft een klacht ingediend tegen verweerder en tegen een kantoorgenoot van verweerder. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft klaagster deze klacht voortgezet. De klacht is op 12 maart 2012 behandeld ter zitting van de raad van discipline. Bij beslissing van 7 mei 2012 is de klacht tegen verweerder op één onderdeel gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. De klacht tegen zijn kantoorgenoot is ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht had betrekking op het feit dat verweerder verzuimd had te wijzen op de mogelijkheid om tijdens de procedure in hoger beroep opschorting van de uitvoerbaarheid van het vonnis van de rechtbank te vragen.

2.5 Tussen klaagster en verweerder is een geschil ontstaan over de betaling van een viertal nog openstaande declaraties ten bedrage van in totaal € 4.903,82 van [naam] Beheer B.V. aan het kantoor van verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster zich in privé verbonden heeft om de schulden van          [naam] Beheer B.V. te voldoen en derhalve aansprakelijk is voor deze declaraties. Klaagster is van oordeel dat dat niet het geval is en dat de declaraties in het faillissement vallen. Voorts is klaagster van oordeel dat zij geen enkel bedrag verschuldigd is aan het kantoor van verweerder omdat zij door tekortkomingen van verweerder zeer aanzienlijke schade heeft geleden.

2.6 Klaagster heeft zich tot mr. Jong gewend met het verzoek haar bij te staan in het geschil met verweerder over de openstaande declaraties. Bij brief van 5 februari 2013 heeft mr. Jong verweerder bericht dat en waarom klaagster zich op het standpunt stelt dat zij niet met succes aangesproken kan worden tot betaling van de openstaande declaraties van [naam] Beheer B.V.

2.7 Bij brief van 26 februari 2013 heeft verweerder op deze brief gereageerd. Deze brief van verweerder aan mr. Jong bevat de volgende passage: “Er is er, naast mijzelf, maar één die precies weet hoe het allemaal gegaan is en die weet dat ik ronduit bedonderd ben: dat is uw cliënte. (…) maar in casu hebben we naar mijn mening te maken met een bijzonder geraffineerde dame die welbewust uit is op het benadelen van ondergetekende waarbij zij niet schuwt om te liegen waar er gelogen moet worden. (…)”

2.8 Bij brief met bijlagen van 8 maart 2013 heeft de advocaat van klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zich onnodig grievend uit te laten over klaagster door in zijn brief van 26 februari 2013 aan de advocaat van klaagster het volgende te schrijven: “Er is er, naast mijzelf, maar één die precies weet hoe het allemaal gegaan is en die weet dat ik ronduit bedonderd ben: dat is uw cliënte.(…) maar in casu hebben we naar mijn mening te maken met een bijzonder geraffineerde dame die welbewust uit is op het benadelen van ondergetekende waarbij zij niet schuwt om te liegen waar er gelogen moet worden.”

3.2 Klaagster stelt dat zij zich bijzonder hard geraakt voelt door deze uitlatingen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van oordeel dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt nu hij enkel zijn mening weergegeven heeft. Zijn mening is een subjectief gegeven en als zodanig niet als onnodig grievend te beschouwen.

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop de belangenbehartiging plaatsvindt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet, hetzij schriftelijk hetzij mondeling, onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij of zijn cliënt. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat dient niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze democratische samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is er bij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplopen op waardige wijze en op zakelijk toon wordt gedebatteerd. Een advocaat dient zich van ernstige beschuldigingen te onthouden, indien hij zich niet over de gegrondheid daarvan kan uitlaten. Hij dient zich dan te bedienen van een andere en minder incriminerende stellingname om het beoogde doel te bereiken.

5.2 De raad stelt vast dat verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd op welke feiten hij zijn mening dat klaagster hem “ronduit bedonderd” heeft en er welbewust op uit is om hem te benadelen baseert. Evenmin heeft verweerder zijn beschuldiging dat klaagster liegt waar er gelogen moet worden verduidelijkt. De raad stelt vast dat verweerder niet de professionele distantie in acht genomen heeft die een advocaat in acht behoort te nemen. Nu verweerder zich op geen enkele wijze heeft uitgelaten over de gegrondheid van zijn beschuldigingen had hij zich van deze beschuldigingen moeten onthouden. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de ernst van de overtreding en de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, J.R.O. Dantuma en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.