Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2013:54
Zaaknummer
182a/12
Zaaknummer
182b/12
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft een verzoekschrift tot faillietverklaring tegen een van beide klagers ingediend namens diens ex-echtgenote en hun jongmeerderjarige dochter. Hij heeft dit laten weten aan de raadsman van klager, die eveneens klager is. Vervolgens heeft verweerder zonder klagers daarover (tijdig) te informeren de rechtbank uitstel van de behandeling van het verzoekschrift gevraagd. Gebleken is dat de jongmeerderjarige dochter verweerder niet had gemachtigd om namens haar op te treden. Verweerder had niet namens de jongmeerderjarige het verzoekschrift mogen indienen en heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
Inhoudsindicatie
Klachten gegrond; Voorwaardelijke schorsing van 6 weken .
Uitspraak
Beslissing van 13 december 2013
in de zaak 182a/12 en 182b/12
naar aanleiding van de klacht van:
a.
mr. [ ] en de heer [ ]
b.
mr. [ ]
deken in het voormalige arrondissement Groningen
klagers
tegen:
mr. [ ]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 16 november 2012 met kenmerk 011/012 KG 016, heeft de deken van de orde van advocaten in het voormalige arrondissement G. de klacht ter kennis van de raad gebracht. De deken heeft in zijn brief aan de raad kenbaar gemaakt dat hij voor het geval de raad mr. R. en de heer G. niet ontvankelijk zou verklaren in het hierna te omschrijven onderdeel van hun klacht, hij dit onderdeel van de klacht overneemt en tot de zijne verklaart.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 november 2013 in aanwezigheid van klagers sub a en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van verweerder van 17 oktober 2013 met 4 bijlagen;
- een brief van klagers van 28 oktober 2013 met bijlagen.
1.4 Zaken die op 31 december 2012 aanhangig waren bij de raden van discipline in de ressorten Arnhem en Leeuwarden zijn op grond van de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart voor de verdere behandeling overgedragen aan de raad van discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden. Deze zaak wordt daarom verder beslist door de raad van discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Sinds 2007/2008 staat mr. R. (hierna: klager 1) G. (hierna: klager 2) bij in een echtscheidingsprocedure met vele nevenprocedures. Verweerder staat de ex echtgenote van klager 1, mevrouw P. bij.
2.3 Bij verzoekschrift van 17 november 2011 heeft verweerder namens mevrouw P. en namens de dochter van klager 2 en mevrouw P., het faillissement van klager 2 aangevraagd bij de rechtbank R. Een afschrift van dit verzoek is door verweerder aan klager 1 gemaild. De rechtbank heeft de behandeling van dat verzoek vast gesteld op 27 december 2011. Bij brief van 23 december 2011 heeft verweerder de rechtbank verzocht de behandeling uit te stellen. Verweerder heeft klager 2 van dit verzoek per gelijke post bericht. De rechtbank heeft ter zitting van 27 december 2011, waarbij klager 1 en 2 aanwezig waren en verweerder niet, geen uitstel verleend en het verzoek wel behandeld. Het verzoek tot faillietverklaring is afgewezen.
2.4 Bij brief met bijlagen van 29 december 2011 hebben klagers 1 en 2 zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder klager 1 bij e-mailbericht van 17 november 2011 wel geïnformeerd heeft over het tegen klager 2 ingediende faillissementsrekest, maar klagers niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verzoek om aanhouding van de behandeling van dat verzoekschrift. Laat staan dat klagers hun toestemming hebben gegeven voor het doen van een verzoek om een dergelijk uitstel. Verweerder heeft de rechtbank hierover willens en wetens onjuist geïnformeerd.
b) verweerder het faillissementsrekest ook namens de jongmeerderjarige dochter van klager 2 heeft ingediend, terwijl deze dochter daar in het geheel niet van op de hoogte was. Zij heeft verweerder geen opdracht gegeven tot het indienen van dit rekest en daartoe ook geen machtiging afgegeven. Daarmee heeft verweerder getracht pluraliteit van schuldeisers te creëren en ook heeft hij daarmee de dochter in een loyaliteitsconflict gebracht.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Het was verweerder niet bekend dat klager 1 ter zake de aanvraag tot faillietverklaring klager 2 als advocaat terzijde stond. Verweerder heeft zijn uitstelverzoek aan de rechtbank bij brief van 23 december 2011 per post aan klager 2 gezonden.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Zijn cliënte mevrouw P., de moeder van de dochter van klager 2, heeft verweerder aangegeven dat de dochter toestemming zou geven voor het indienen van het faillissementsrekest. Verweerder heeft aan mevrouw P. een machtiging toegezonden, die door de dochter ondertekend diende te worden. Omdat later bleek dat de dochter in overleg was met klager 2 en zij daarom nog niet voornemens was de machtiging te tekenen, heeft verweerder uitstel van de behandeling van het rekest gevraagd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad zal niet in gaan op de uitbreiding van de klacht zoals door klagers geformuleerd in de brief van 28 oktober 2013. Klagers dienen zich met deze nadere klacht tot de deken te wenden.
In de zaak met nummer 182a/12:
Ad klachtonderdeel a)
5.2 De raad acht dit onderdeel van de klacht gegrond. Verweerder heeft op 23 december 2011 aan de rechtbank in strijd met de werkelijkheid bericht, dat hij mede namens de dochter uitstel van de behandeling van het faillissementsrekest verzocht. Hij heeft het verzoek om uitstel daarnaast uitsluitend op die datum per post aan klager 2 gezonden, terwijl hij had kunnen weten dat deze brief klager nooit tijdig zou kunnen bereiken nu 23 december 2011 een vrijdag was en de behandeling op 27 december 2011 was vastgesteld, de dag na de vrije kerstdagen. Bovendien betwist klager 2 dat hij ooit een dergelijke brief heeft ontvangen. Verweerder heeft wel het faillissementsrekest aan klager 1 gezonden, maar om dat de onderlinge verstandhouding tussen hem en klager 1 toentertijd behoorlijk verslechterd was heeft hij – zo heeft hij ter zitting verklaard – het uitstelverzoek niet aan klager 1 gezonden. De raad oordeelt dat deze handelwijze een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 Omdat in dit onderdeel van klacht geklaagd wordt over het namens de meerderjarige dochter aanhangig maken van het verzoek tot faillietverklaring, zijn klagers niet ontvankelijk aangezien zij niet rechtstreeks in hun belangen zijn geschaad. De stelling van klager 2 dat de vader/dochter relatie door het namens de dochter indienen van het verzoek is geschaad, is onvoldoende onderbouwd. Doch ook al zou dit wel het geval zijn dan is naar het oordeel van de raad geen sprake van een voldoende rechtstreeks belang van klager 2, laat staan van klager 1. Dit onderdeel van de klacht is niet-ontvankelijk.
In de zaak 182b/12:
5.4 Klachtonderdeel a blijft buiten beschouwing omdat dit onderdeel in de zaak 182a/12 gegrond is geoordeeld en door de deken in de zaak 182b/12 als voorwaardelijke klacht is ingediend en derhalve geen bespreking meer behoeft.
5.5 Omdat klagers in de zaak 182a/12in onderdeel b van hun klacht niet-ontvankelijk zijn verklaard zal de raad dit onderdeel van de klacht beoordelen als klacht afkomstig van de deken.
5.6 Vast staat naar het oordeel van de raad dat verweerder namens de jongmeerderjarige dochter van klager 2 een verzoek tot faillietverklaring van klager 2 heeft ingediend, zonder daartoe uitdrukkelijk opdracht te hebben ontvangen of daartoe gemachtigd te zijn.
5.7 De raad acht het in rechte optreden namens de dochter zonder daartoe een opdracht te hebben ontvangen of daartoe in ieder geval gemachtigd te zijn, een ernstige inbreuk op hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
5.8 Het feit dat verweerder een machtiging ter ondertekening aan de moeder zond doet daar niet aan af. Integendeel: daaruit blijkt dat verweerder zich er terdege van bewust was dat hij in ieder geval een machtiging nodig had. Toch heeft hij zonder al over een machtiging te beschikken het verzoek tot faillietverklaring ingediend. Naar later bleek wenste de dochter in het geheel geen machtiging afgeven.
5.9 De klacht van de deken is derhalve gegrond.
In de zaken 182a/12 en 182b/12:
6 MAATREGEL
Nu in beide zaken de raad tot het oordeel komt dat (een onderdeel van) de klacht gegrond is, is een maatregel op zijn plaats. Bij het opleggen van de maatregel houdt de raad ook rekening met het feit dat reeds eerder aan verweerder maatregelen zijn opgelegd.
BESLISSING
De raad van discipline:
- oordeelt in de zaak 182a/12 tot gegrondheid van klachtonderdeel a en tot niet ontvankelijkheid van klachtonderdeel b;
- oordeelt in de zaak 182b/12 tot gegrondheid van klachtonderdeel b;
- legt aan verweerder de maatregel op van een schorsing van 6 weken;
- bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad later anders zal bepalen op grond dat verweerder voor het einde van de hierna te bepalen proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaren.
Aldus gewezen door mr. F. P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. M.I. van Horssen-Bok, W.H. Kesler, J.V. van Ophem en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl