Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:221

Zaaknummer

13-211A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij dat deze i) titels heeft misbruikt bij beslagleggingen, ii) zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten en iii) zich  schuldig heeft gemaakt aan valse getuigenissen en smaad, alsmede de privacy van klager heeft geschonden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 17 december 2013

in de zaak 13-211A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

p/a

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 augustus 2013 met kenmerk 1313-0681, door de raad ontvangen op 8 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2013 in aanwezigheid van verweerder en zijn cliënte. Klager is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst, van de brief van klager van 22 oktober 2013 en van de schriftelijke reactie van verweerder van 30 oktober 2013 op de brief van klager van 22 oktober 2013.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager (hierna ook: “de man”) en zijn ex-echtgenote (hierna ook: “de vrouw”) zijn onder meer verwikkeld in procedures die voortvloeien uit hun echtscheiding die de rechtbank Amsterdam op 5 maart 2008 heeft uitgesproken.

2.3 Verweerder staat de vrouw in dat kader bij in een aantal procedures omtrent betaling van volgens de vrouw nog verschuldigde alimentatiebedragen. Ook een kantoorgenoot van verweerder, mr. P., heeft de vrouw in procedures over alimentatie bijgestaan. 

2.4 Bij kortgedingvonnis van 6 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, voor zover hier van belang, de man veroordeeld om binnen vier weken na betekening van dat vonnis, schriftelijke bescheiden af te geven aan de vrouw en tevens bepaald dat de man, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met die verplichting, aan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,-, tot een maximum van € 50.000,-. Het vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.5 Bij beschikking van 16 maart 2011 betreffende wijziging voorlopige voorzieningen en echtscheiding met nevenvoorzieningen, heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 585,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw. Bij deze beschikking werd tevens bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 7.000,- zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen. Deze nevenvoorzieningen zijn door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.6 Bij vonnis van 21 december 2011 heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover hier van belang, vastgesteld dat de man dwangsommen als bedoeld in het kortgedingvonnis van 6 maart 2008 heeft verbeurd, die niet zijn verjaard. De vordering van de man tot verklaring voor recht dat door hem geen dwangsommen zijn verbeurd, althans dat hij geen verbeurde dwangsommen aan de vrouw zou behoeven te voldoen, is door de rechtbank afgewezen.

2.7 Bij beschikking van 18 juli 2012 betreffende voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank Amsterdam de in § 2.4 bedoelde beschikking gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon met ingang van 7 juli 2009 op nihil gesteld. Ook de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud werd met ingang van 7 juli 2009 op nihil gesteld. Deze beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.8 Op 22 januari 2013 heeft de vrouw, daarin bijgestaan door verweerder, executoriaal beslag laten leggen op roerende zaken (inboedel) die zich bevonden op een door klager gehuurd woonschip. Aan het beslag werden door verweerder onder meer vorderingen van de vrouw op basis van de beschikkingen van 16 maart 2011 en 18 juli 2012 ten grondslag gelegd.

2.9 Bij kort geding vonnis van 20 maart 2013 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van onder meer klager tot opheffing van het executoriaal beslag afgewezen.

2.10 Bij brief met bijlagen van 11 april 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat deze:

a) titels heeft misbruikt bij beslagleggingen;

b) zich in strijd met gedragsregel 31 onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten;

c) zich in strijd met gedragsregel 30 schuldig heeft gemaakt aan valse getuigenissen en smaad, alsook de privacy van klager heeft geschonden.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Aan de beslaglegging op roerende zaken op het woonadres van klager hebben executoriale titels ten grondslag gelegen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij geen onwaarheden of onjuistheden heeft aangevoerd en dat hij klager met zijn uitingen niet in een kwaad daglicht heeft willen stellen, noch dat hij daardoor de privacy van klager heeft geschonden.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij. Deze komt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt en kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden ingeperkt. Zo dient de advocaat zich niet te bedienen van middelen die geen noemenswaardig voordeel voor zijn eigen cliënt opleveren maar wel onevenredig nadeel aan de wederpartij kunnen toebrengen. Evenmin mag de advocaat feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen of zich bedienen van onnodig grievende mededelingen. De raad zal de klacht toetsen aan deze maatstaf.

5.3 Gelet op de dossierstukken, waaronder de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen en beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, die zijn vermeld in § 2.4 tot en met 2.7 van deze beslissing, ziet de raad geen grond voor het oordeel dat verweerder beslag heeft laten leggen terwijl hij ervan moest uitgaan dat daarvoor geen executoriale titel voorhanden was. Bij  vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2011 is immers vastgesteld dat klager dwangsommen, voortvloeiend uit het kortgedingvonnis van 6 maart 2008, had verbeurd en werd het betoog van klager dat hij de verbeurde dwangsommen niet aan de vrouw zou behoeven te betalen verworpen. Ook het betoog van klager dat alle vorderingen tot betaling van partner- en kinderalimentatie zijn achterhaald met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2012 volgt de raad niet. Uit die beschikking kan niet zonder meer kan worden afgeleid dat de vrouw in het geheel geen vordering op klager heeft ter zake van partner- en kinderalimentatie. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

5.4 Voor wat betreft de klacht dat verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, valse getuigenissen heeft afgelegd en de privacy van klager heeft geschonden, wordt het volgende overwogen. Op basis van de stukken kan de raad niet vaststellen dat verweerder bij de rechtbank Rotterdam heeft verklaard dat klager een schip in eigendom had en dat hij dit schip (uit zijn vermogen) heeft laten verdwijnen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Verweerder heeft blijkens zijn verweerschrift van 10 mei 2012 wel erkend dat hij de verkoop van een schip uit de B.V. van klager aan een derde aan de orde heeft gesteld en dat hij daarmee heeft betoogd dat klager vermogen, althans vermogen van de B.V., heeft laten verdwijnen. In aanmerking genomen dat in de verschillende procedures omtrent partner- en kinderalimentatie de omvang van het vermogen van klager en diens draagkracht een belangrijke rol hebben gespeeld, ziet de raad geen grond voor het oordeel dat verweerder zich daarmee onnodig grievend heeft uitgelaten of de privacy van klager heeft geschonden. Klachtonderdelen b) en c) zijn eveneens ongegrond.

5.5 In zijn brief van 22 oktober 2013 heeft klager zijn klacht aangevuld met de stelling dat verweerder misbruik van recht of bevoegdheid heeft gemaakt door namens de vrouw, ondanks de hoger beroepen in de echtscheidingsprocedure, de rechtbank Rotterdam te verzoeken klager in staat van faillissement te verklaren. Tevens heeft klager om een boekenonderzoek bij het kantoor van verweerder en om onderzoek naar de privé financiën van verweerder gevraagd. Daarover overweegt de raad als volgt.

5.6 Het is niet mogelijk de klacht uit te breiden met onderdelen die niet door de deken in het onderzoek zijn betrokken. De raad kan deze nieuwe elementen dus niet in behandeling nemen. Ter voorkoming van een nieuwe klachtprocedure overweegt de raad toch – ten overvloede – ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de op faillietverklaring van klager gerichte procedures dat hij voorshands geen grond ziet voor het oordeel dat verweerder daarmee misbruik van recht heeft gemaakt. Dat de rechtbank Rotterdam het verzoek van verweerder om klager in staat van faillissement te laten verklaren heeft afgewezen bij beschikking van 30 mei 2013 en dat het gerechtshof ’s-Gravenhage deze beschikking heeft bekrachtigd, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat verweerder daarmee de in § 5.1 bedoelde maatstaf heeft overschreden. Ten aanzien van het door klager gevraagde onderzoek naar de financiën wijst de raad er eveneens ten overvloede op dat  de Advocatenwet de raad niet de bevoegdheid geeft om op verzoek van klager een dergelijk onderzoek als maatregel op te leggen of in te stellen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs M.A. Le Belle, B.J. Sol,

R. Lonterman en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl