Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4239
Zaaknummer
13-097A
Inhoudsindicatie
“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.”
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 3 mei 2013
in de zaak 13-097A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klagers
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 2 april 2013 met kenmerk 13-13-0349, door de raad ontvangen op 4 april 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft vanaf 2010 een buurman van klagers, de heer G., bijgestaan in diens geschil tegen de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk ("de Gemeente") over het gebruik van een aan de Gemeente in eigendom toebehorend pad. Verweerder heeft voor de heer G. een kort gedingprocedure gevoerd tegen de Gemeente, waarin hij in eerste aanleg in het gelijk is gesteld. De Gemeente heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding.
1.3 Klagers hebben zich eveneens tot verweerder gewend voor rechtsbijstand, in het kader van hun geschil tegen de Gemeente over het gebruik van hetzelfde pad. Ook andere buren van klagers, het echtpaar G-W, hebben zich om dezelfde reden tot verweerder gewend. Klagers hebben verweerder ingeschakeld via hun rechtsbijstandsverzekeraar DAS, die ook de declaratie van verweerder heeft betaald.
1.4 In maart 2011 hebben klagers en het echtpaar G-W verweerder verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te entameren, met de bedoeling daarmee bewijs te vergaren ten behoeve van de appelprocedure tussen de Gemeente en de heer G., of een bodemprocedure tussen de Gemeente en een of meer van de omwonenden.
1.5 Klagers hebben medio 2011 een juridisch adviseur, mevrouw L., ingeschakeld. Afgesproken werd dat verweerder alleen de strikt advocatuurlijke werkzaamheden zou uitvoeren (zoals ten behoeve van het getuigenverhoor).
1.6 Verweerder heeft de memorie van antwoord namens de heer G., na peremptoirstelling door de Gemeente, ingediend op 22 november 2012.
1.7 Het voorlopig getuigenverhoor heeft op 1 december 2011 plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan is niet in het geding gebracht in de appelprocedure tussen de Gemeente en de heer G. Nadien is er onderhandeld tussen de Gemeente en de omwonenden over het gebruik van het pad. In de appelprocedure is de Gemeente in het gelijk gesteld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) onethisch en onzorgvuldig heeft gehandeld, spanningen heeft veroorzaakt tussen partijen die een zelfde belang hebben, niet heeft kunnen omgaan met conflicterende belangen en daarmee klagers heeft benadeeld;
b) niet de expertise van mevrouw L., als juridisch adviseur van klagers, heeft gebruikt;
c) het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor niet heeft toegevoegd aan het procesdossier in de hoger beroepsprocedure tussen de Gemeente en de heer G;
d) een overbodige procedure heeft gevoerd en een onvoldoende juridische check heeft gedaan naar feiten en documenten;
e) zonder overleg met klagers gebruik heeft gemaakt van andere eigen juristen, waaronder een arbeidsrechtadvocaat van zijn kantoor;
f) klagers informatie heeft ontzegd over de uitspraak in hoger beroep, in de procedure tussen de Gemeente en de heer G;
g) onzorgvuldig en overmatig heeft gedeclareerd en daardoor klagers op hoge kosten heeft gejaagd.
2.2 Bij brief van 16 december 2012 hebben klagers hun klacht ter kennis van de deken gebracht. Ook het echtpaar G-W heeft (op 17 december 2012) een klacht ingediend tegen verweerder, welke bij de raad aanhangig is onder nummer 13-096A. De heer G. heeft al eerder een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht, bij de raad bekend onder nummer 13-073A, is bij voorzittersbeslissing van 9 april 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt dat het voorlopig getuigenverhoor dat op instructie van klagers en het echtpaar G-W heeft plaatsgevonden niet uitsluitend gebruikt zou worden ten behoeve van de appelprocedure tussen de Gemeente en de heer G., maar ook diende ter bewijsgaring voor een eventuele bodemprocedure van klagers, het echtpaar G-W en/of de heer G. tegen de Gemeente.
3.2 Omdat de memorie van antwoord van de heer G. in de appelprocedure tegen de Gemeente op 22 november 2011 ingediend moest worden bij het Gerechtshof (na peremptoirstelling door de Gemeente) kon het proces-verbaal van het getuigenverhoor niet aan die memorie gehecht worden, aldus verweerder. Voorts stelt hij dat de Gemeente in deze procedure nog een memorie van antwoord in incidenteel appel heeft genomen en dat vervolgens, op instructie van de heer G., arrest is gevraagd. Het arrest in de procedure tussen de Gemeente en de heer G. is niet aan klagers ter beschikking gesteld, bij gebreke van toestemming daarvoor van de heer G.
3.3 Volgens verweerder heeft hij wel degelijk gebruik gemaakt van de expertise van mevrouw L. en daarnaast van enkele, op het rechtsgebied waar de zaak betrekking op heeft, deskundige kantoorgenoten. Verweerder stelt gedeclareerd te hebben conform zijn afspraak met de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers, conform het in dat kader overeengekomen tarief, na opgave en specificatie van de door hem en zijn kantoorgenoten verrichte werkzaamheden.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling van klachtonderdelen a) tot en met d), die de meer inhoudelijke aspecten van de dienstverlening door verweerder betreffen, staat voorop dat een advocaat bij de behandeling van die zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijt behandelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
4.2 De handelwijze van verweerder, getoetst aan deze maatstaf, geeft de voorzitter geen aanleiding om aan te nemen dat de bijstand aan klagers onder de maat was. Tegenover de verwijten van klagers heeft verweerder uiteen gezet waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. De reden voor het niet in de memorie van antwoord namens de heer G. (kunnen) opnemen van de eerst nadien beschikbaar gekomen informatie uit het voorlopig getuigenverhoor (waar klachtonderdeel c) op ziet) is naar het oordeel van de voorzitter bepaald plausibel.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a) komt het de voorzitter voor dat verweerder afdoende met klagers heeft besproken dat hij een separate procedure voerde voor de heer G. en dat hij, op verzoek van klagers en het echtpaar G-W, door middel van een voorlopig getuigenverhoor bewijs zou proberen ter vergaren, dat diende ter onderbouwing van hun stelling en in een eventuele (eigen) bodemprocedure tegen de Gemeente en, wellicht, danwel in de al lopende appelprocedure tussen de heer G. en de Gemeente. Daarmee heeft verweerder de belangen van de heer G. en die van klagers (en van de andere buren, het echtpaar G-W) voldoende onderscheiden. Het voor klagers (en het echtpaar G-W) geëntameerde voorlopig getuigenverhoor kan daarmee niet als "overbodige procedure" gekwalificeerd worden. Daar komt bij dat klagers het verzoekschrift dat verweerder ten behoeve van het voorlopig getuigenverhoor heeft opgesteld geaccordeerd hebben. Tenslotte is het de voorzitter genoegzaam gebleken dat verweerder heeft samengewerkt met mevrouw L. en daarmee haar expertise wel degelijk heeft gebruikt.
4.4 Klachtonderdelen a) tot en met d) zijn dan ook kennelijk ongegrond.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e) overweegt de voorzitter dat een advocaat in beginsel het inschakelen van kantoorgenoten vooraf aan zijn cliënten moet mededelen. Uit de met klagers gevoerde correspondentie, die deel uitmaakt van het klachtdossier, blijkt dat klagers niet alleen met verweerder maar ook steeds met diens kantoorgenote mr. A. hebben gecorrespondeerd. Klagers waren derhalve bekend met de inschakeling van deze kantoorgenoot. Uit de urenspecificatie maakt de voorzitter op dat, naast verweerder en mr. A., nog één andere kantoorgenoot (beperkte) werkzaamheden heeft verricht. De bekendheid van klagers met de inschakeling van mr. A., de beperkte kring aan ingeschakelde kantoorgenoten en de stellige ontkenning van verweerder dat hij zonder overleg met klagers een "arbeidsrechtadvocaat" heeft ingeschakeld, maakt dat de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaart.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f) is van belang dat uitsluitend de heer G. de cliënt van verweerder was in de lopende appelprocedure tegen de Gemeente. Het verwijt dat verweerder informatie over de uitkomst van die procedure aan klagers heeft ontzegd stuit af op het feit dat het verweerder niet vrij stond om, zonder toestemming van zijn cliënt in die procedure, informatie aan klagers te verstrekken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g) is van belang dat klagers verweerder via hun rechtsbijstandsverzekeraar DAS hebben ingeschakeld. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder in strijd met de door DAS gestelde voorwaarden heeft gedeclareerd. Bovendien zijn de declaraties door DAS aan verweerder betaald. Hoewel uit het klachtdossier blijkt van enige discussie tussen DAS en verweerder omtrent de declaraties, heeft dit niet geleid tot een declaratiegeschil. Overigens is het niet aan de voorzitter om een oordeel te vellen over de juistheid en de omvang van de declaratie. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende procedure. Ook klachtonderdeel g) is derhalve kennelijk ongegrond.
4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 3 mei 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.