Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:58

Zaaknummer

13-69

Inhoudsindicatie

Klacht a): Verweerster heeft klager niet eerst een sommatiebrief gestuurd met een termijn voor beraad maar heeft meteen conservatoir beslag laten leggen en zo klager voor een betrekkelijk geringe vordering onnodig op kosten gejaagd. De raad: verweerster had eerst een (sommatie)brief aan klager dienen te sturen om hem de gelegenheid te geven zich op zijn standpunt te beraden. Zij had zich ervan bewust dienen te zijn dat zij als nieuwe advocaat van mevrouw een eigen positie had,  temeer daar het al geruime tijd was geleden dat partijen met bijstand van hun advocaten doende waren geweest om tot afwikkeling van de verdeling te komen. De gestelde vrees voor verduistering was niet van een zodanig concrete aard dat die aan het laten uitgaan van een sommatiebrief in de weg stond. Gegrond.

Inhoudsindicatie

Klacht c): Indien al beslag gelegd had moeten worden dan had verweerster kunnen volstaan met een beslag op de polissen, en had zij klager niet onnodig hoeven duperen met het beslag op zijn liquide middelen. Raad: Verweerster heeft kennelijk wel oog gehad voor de relatie tussen de soort vordering en het voorwerp van beslag, en voor het daarmee voor klager gemoeide belang, maar heeft er onvoldoende op toegezien dat de deurwaarder daar naar handelde. Dat komt voor haar verantwoordelijkheid. In zoverre gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 19 augustus 2013

in de zaak 13-69

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 maart 2013, door de raad ontvangen op 12 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [ ] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2013 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster. Verweerster is bijgestaan door [ ] mr. A.J. Verweij. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is in 2005 van echt gescheiden. Zijn toenmalige echtgenote werd destijds bijgestaan door [een] kantoorgenote van verweerster. Na scheiding bleven te verdelen over een drietal lijfrentepolissen en een vakantieappartement in Frankrijk plus het saldo van een Franse bankrekening. Dat appartement heeft klager in 2011 kunnen verkopen. Klager en zijn ex-echtgenote ontvingen aanvankelijk ieder € 50.000,00 van de verkoopopbrengst. Klager heeft haar dat bedrag doorbetaald. Later volgde een nabetaling op de Franse bankrekening als gevolg waarvan het eindsaldo van die door klager beheerde rekening in december 2011 € 8.541,73 bedroeg. Na verrekening van een in december 2010 door klager uit eigen middelen betaalde ‘tresor public’ van € 750,00 resteerde te verdelen een bedrag van € 7.791,73, zodat aan ieder € 3.895,87 toekwam. Klager heeft op het aan zijn ex-echtgenote toekomende deel een bedrag van € 3.275,79 aan in 2009 door hem gemaakte advocaatkosten in mindering gebracht en op 5 januari 2012 het resterende saldo van € 620,08 aan haar overgemaakt.

2.3 Klagers ex-echtgenote heeft zich met die laatste verrekening niet kunnen verenigen. Zij heeft klager dat bij brief d.d. 17 januari 2012 kenbaar gemaakt en hem verzocht het bedrag van € 3.275,79 binnen 10 dagen aan haar over te maken, een en ander onder mededeling dat zij een kopie van die brief naar haar rechtsbijstandverzekering DAS zou sturen. Klager heeft haar stellingname in een e-mail van 25 januari 2012 aangemerkt als een op basis van oneigenlijke, ongebruikelijke argumenten en voorwaarden niet mee willen werken aan het afronden van de verkoopovereenkomst.

2.4 Op 13 maart 2012 heeft de ex-echtgenote zich tot verweerster gewend met verzoek voormeld bedrag op klager te verhalen. Er was toen al geruime tijd geen bemoeienis geweest van de wederzijdse advocaten.

Volgens verweerster verlangde de ex-echtgenote beslaglegging en wenste zij tevens dat daarbij de drie nog te verdelen polissen betrokken zouden worden. Ter zake van die laatste verdeling was bij notariële akte van 24 oktober 2005 vastgelegd dat zij zou uitzoeken wat de voordeligste oplossing was. Daarna zouden partijen beslissen of zij één of meer van de polissen zou overnemen of dat deze zouden worden afgekocht, ook al was toen al duidelijk dat afkoop niet mogelijk was.

2.5 Verweerster heeft daarop verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op klagers bankrekening en de drie lijfrentepolissen ter veiligstelling van de aan de ex-echtgenote toekomende gelden respectievelijk ter zekerheidstelling van het behoud van de polissen en het aan haar daaruit toekomende aandeel. Zij heeft daarbij verzocht de vorderingen voorlopig te begroten op € 5.000,00 (de geldvordering) respectievelijk € 75.000,00 (haar aandeel in de waarde van de polissen). De voorzieningenrechter heeft bij beschikking d.d. 29 maart 2012 verlof verleend en de gezamenlijke vorderingen begroot op in totaal € 80.000,00.

2.6 De deurwaarder heeft op 5 april 2012 derdenbeslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank. Dientengevolge zijn de saldi van klagers lopende rekening, de rekening van de kinderen, de spaarrekening en de spaarloonrekening van klager geblokkeerd.

2.7 Na door zijn advocaat in die zin te zijn geadviseerd, heeft klager toch maar zorg gedragen voor betaling van het bedrag van € 3.275,79, waarna verweerster het beslag heeft opgeheven. Klager heeft dat geld als gevolg van het beslag elders moeten lenen. Hoewel klagers advocaat bevestigd had dat klager het bedrag zou betalen, was verweerster althans haar cliënte aanvankelijk niet bereid het beslag op te heffen om klager weer de beschikking over zijn liquide middelen te laten verkrijgen. Nadat het beslag was opgeheven, is de verdeling van de polissen vervolgens onderwerp van overleg tussen verweerster en klagers advocaat geworden.

2.8 Bij brief met bijlagen van 25 mei 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de volgende gedragingen:

a) Verweerster heeft klager niet eerst een sommatiebrief gestuurd met een termijn voor beraad – zodat klager nog op zijn standpunt omtrent de verrekening had kunnen terugkomen -maar heeft meteen conservatoir beslag laten leggen. Daarmee heeft zij klager voor een betrekkelijk geringe vordering onnodig op kosten gejaagd.

b) Het vragen van verlof voor beslag ter zake de verdeling van de polissen was oneigenlijk. Gelet op hetgeen in de notariële akte was overeengekomen lag het initiatief voor die verdeling bij verweersters cliënte.

c) Indien al beslag gelegd had moeten worden dan had verweerster kunnen volstaan met een beslag op de polissen, en had zij klager niet onnodig hoeven duperen met het beslag op zijn liquide middelen.

d) Nadat klagers advocaat had bericht dat klager afzag van verrekening en bereid was tot betaling van € 3.275,97 heeft verweerster het beslag ten onrechte gehandhaafd totdat die betaling door haar cliënte was ontvangen.

4 VERWEER

4.1 Verweersters cliënte was bang dat klager het haar toekomende bedrag van de Franse rekening zou wegsluizen, en heeft verweerster om die reden verzocht conservatoir beslag te leggen. Daarnaast wilde zij nu ook eindelijk het geschilpunt betreffende de verdeling van de polissen aanpakken. Daarom is er voor gekozen die twee kwesties samen te pakken.

4.2 Verweerster is van mening dat zij niet gehouden was om klager eerst te sommeren alvorens conservatoir beslag te leggen. Haars inziens brengt de strekking van regel 19 van de gedragsregels dat niet mee.

4.3 Blijkens haar toelichting ter zitting had verweerster bedoeld dat alleen voor de geldvordering beslag onder de Bank zou worden gelegd en dat ter zake van de vordering op het aandeel van haar cliënte in de polissen beslag op die polissen zou worden gelegd.

4.4 Gezien de problemen die haar cliënte had geschetst met de voldoening van vorderingen door klager in het verleden heeft zij pas in willen stemmen met opheffing van het beslag nadat klager had betaald.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad is van oordeel dat verweerster eerst een (sommatie)brief aan klager had dienen te sturen om hem de gelegenheid te geven zich op zijn standpunt te beraden. Het moge zo zijn dat verweersters cliënte zelf al een sommatiebrief aan klager had gestuurd, dat laat onverlet dat verweerster zich ervan bewust had dienen te zijn dat zij als nieuwe advocaat van mevrouw een eigen positie had en mogelijk meer gewicht dan haar cliënte in de schaal zou leggen. Dit klemt temeer daar het al geruime tijd was geleden dat partijen met bijstand van hun advocaten doende waren geweest om tot afwikkeling van de verdeling te komen en klager inmiddels tot verkoop van het appartement was gekomen en had zorg gedragen voor doorbetaling van het aandeel van mevrouw van € 50.000,00. De gestelde vrees voor verduistering was dan ook niet van een zodanig concrete aard dat die aan het laten uitgaan van een sommatiebrief in de weg stond. Daarin behoefde niet gezinspeeld te worden op de mogelijkheid van conservatoir beslag, zodat voor het geval de ex-echtgenote daar later alsnog voor zou hebben willen kiezen het verrassingseffect daarvan door de sommatiebrief niet teloor zou zijn gegaan. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 De raad kan niet treden in de beoordeling van dit verwijt. Of het desbetreffende verzoek oneigenlijk is gedaan is ter beoordeling van de burgerlijke rechter. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook te worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel c)

5.3 Verweerster heeft kennelijk wel oog gehad voor de relatie tussen de soort vordering en het voorwerp van beslag, en voor het daarmee voor klager gemoeide belang. Zij heeft er alleen onvoldoende op toegezien dat de deurwaarder daar ook naar handelde. Dat komt voor haar verantwoordelijkheid. Dientengevolge raakte klager onnodig de beschikking kwijt over dat deel van zijn liquiditeit dat de geldvordering en de beslagkosten te boven ging. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4 Nu het eenmaal zover is gekomen dat het beslag er in die omvang lag heeft de raad dat gegeven tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van dit klachtonderdeel. Niet is gebleken dat de vrees van verweersters cliënte dat klager niet alsnog aan zijn inmiddels erkende verplichting zou voldoen van elke grond ontbloot was, en dat verweerster dat dan had kunnen doorzien. Uit het klachtdossier komt het beeld naar voren van een echtscheiding die met veel strijd over en weer gepaard is gegaan. Onder die omstandigheden is niet onbegrijpelijk dat verweerster de wens van haar cliënte tot handhaving van het beslag totdat betaald zou zijn heeft gerespecteerd. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klachtonderdelen a en c zijn gegrond, de onderdelen b en d zijn ongegrond. Aan verweerster wordt ter zake de gegrond bevonden onderdelen de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.R.O. Dantuma, M.L.C.M. van Kalmthout en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2013.

griffier voorzitter