Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4207

Zaaknummer

12-268A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. Beweerdelijk onjuiste informatie verstrekt aan rechtbank. In de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Rauwelijks dagvaarden en dreigen met klacht. Niet komen vast te staan. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 24 april 2013

in de zaak 12-268A

naar aanleiding van de klacht van:

1. de heer

mede handelend namens

2.

 

klagers

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 3 september 2012 met kenmerk GK/KdB/pdj 1112-630, door de raad ontvangen op 4 septemer 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 februari 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 29 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager sub 1 (hierna: "G.") houdt indirect een controlerend belang in klaagster sub 2 (hierna: "U. IT"). Achtergrond van de klacht wordt gevormd door twee geschillen waarbij de heer G. privé respectievelijk zakelijk (via U. IT) is betrokken.

Het geschil bij de voorzieningenrechter rechtbank Zutphen

2.2 Het geschil in privé betreft een Franse vennootschap, waarin G. samen met zijn vrouw (hierna gezamenlijk: "G. c.s.") 40% van de aandelen houdt. De overige 60% van de aandelen wordt gehouden door de heer H., de zwager van G., en diens vrouw, mevrouw S. (hierna gezamenlijk te noemen: "H. c.s."). Deze vennootschap is eigenaar van een kasteel in Frankrijk, dat door H. c.s. wordt beheerd. H. c.s. zijn vanaf 2010 chambres d'hôtes in het kasteel gaan exploiteren. Een geschil is ontstaan tussen G. c.s. en H. c.s. over deze exploitatie. Dit heeft geleid tot een kort gedingprocedure bij de rechtbank Zutphen, waarin G. c.s. – kort samengevat – gevorderd hebben dat H. c.s. veroordeeld worden om de exploitatie per direct te staken.

2.3 Verweerder heeft H. c.s. in deze procedure bijgestaan. Hij heeft op 23 januari 2012 een document met betrekking tot een vergadering van aandeelhouders van de Franse vennootschap, gehouden op 14 juni 2011, overgelegd aan de voorzieningenrechter. Dit document draagt de titel 'procès verbal de constat', is opgesteld in het Frans en is, blijkens zijn bewoordingen, opgemaakt door een 'huissier de justice'. Het document bevat de volgende tekst:

"11. Proposition sur l'exploitation et de leurs expressions.

Monsieur [G.] demande à ce que les biens de la SCI ne soient pas utilisés par Monsieur [H.] et Madame [S.]. Il dit que cette utilisation est contraire au but de la SCI.

Monsieur [H.] en Madame [S.] vote non. Monsieur [G.] lui-même et pour son épouse vote oui."

2.4 Verweerder heeft tevens een Nederlandstalig document overgelegd met de titel 'Notulen AVA SCI […] 14 juni 2011'. Dit bevat de tekst:

"Agendapunt 11. Besluit: de SCI stelt haar bezittingen beschikbaar ter exploitatie door aandeelhouders [S.] – [H.]"

2.5 In zijn begeleidende brief aan de voorzieningenrechter bij deze documenten schrijft verweerder het volgende:

"Hierbij stuur ik na […] de notarieel vastgestelde notulen met vertaling van SCI [naam Franse vennootschap] inzake artikel 11 […]"

2.6 De voorzieningenrechter heeft op 16 februari 2012 vonnis gewezen, en de vorderingen van G. c.s. afgewezen. In het vonnis wordt de Franstalige tekst (zoals weergegeven in nr. 2.3) geciteerd. In het vonnis betrekt de voorzieningenrechter verder de aandeelhoudersvergadering in zijn overwe-gingen als volgt:

"De doeloverschrijding is in dit geval ook aan de orde gesteld in een aandeelhoudersvergadering, zo blijkt uit de notulen van 14 juni 2011, zoals gedeeltelijk weergegeven in rechtsoverweging 2.8. Daaruit is uit punt 11 op te maken dat partijen hebben gestemd over de vraag of de SCI zich schuldig maakt aan een doeloverschrijding en wat voor acties in verband daarmee eventueel gewenst zijn, maar dat de stemmen – twee tegen twee – hebben gestaakt. Nu in de aandeelhoudersvergadering over deze kwestie is gesproken maar de stemmen daarover hebben gestaakt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding in dit kort geding te beslissen dat [H. c.s.] zijn activiteiten moet staken."

  Het geschil bij de rechtbank Utrecht

2.7 Het tweede geschil waarbij klagers betrokken zijn betreft een zakelijk geschil met betrekking tot U. IT. Klager sub 1, G., voert de directie over U. IT. De houdstermaatschappij van G. houdt 60% van de aandelen in U. IT. De overige 40% wordt gehouden door vennootschap F. (hierna: "F."), een vennootschap waarvan het bestuur gevormd wordt door H. In dit geschil wordt F. bijgestaan door verweerder.

2.8 Verweerder heeft op 10 februari 2012, namens vennootschap F., U. IT gedagvaard voor de rechtbank Utrecht. In de dagvaarding wordt gesteld dat zowel de houdstermaatschappij van G., als F. vorderingen hebben op U. IT. Zij zouden overeengekomen zijn om deze vorderingen op te schorten en uit te betalen in nader overleg. In strijd hiermee zou, nog steeds volgens de dagvaarding, U. IT selectief betalen aan de houdstermaatschappij van G. maar niet aan F. De dagvaarding bevat de volgende passages:

"In 2005 wordt uitbetaling van de honoraria aan [F.] en [de houdstermaatschappij van G.] opgeschort – behoudens wederzijdse instemming tot betaling om reden van liquiditeit. Desondanks zijn daarna wel betalingen aan [de houdstermaatschappij van G.] gedaan, maar niet aan [F.]."en

"De saldi van beide vorderingen van [de houdstermaatschappij van G.] en [F.] op [U. IT] blijkt uit het reconciliatieoverzicht dat tot juni 2010 aan [F.] bekend was (productie 3)."

2.9 F. vordert onder andere in de hoofdzaak betaling van een bedrag van EUR 95.000,- als voorschot op betaling van de gehele schuld, en bij wijze van voorziening primair afgifte van de administratie van de boekhouding van U. IT. Ten aanzien van de gevraagde voorziening wordt in de dagvaarding gesteld dat G. althans U. IT geweigerd heeft om inzicht te geven in de administratie van U. IT. In een akte reactie producties die verweerder in de procedure heeft genomen, wordt voorts gesteld dat verweerder schriftelijk en mondeling heeft verzocht om opgaaf van de administratie.

2.10 Voorafgaand aan de dagvaarding is correspondentie gewisseld tussen verweerder en (de advocaat van) G. althans U. IT.

2.11 Zo heeft verweerder in een brief van 29 juni 2011, namens vennootschap F., een vordering opgeëist bij U. IT en haar een termijn van een maand gesteld voor betaling, onder aanzegging van incassomaatregelen.

2.12 Verweerder schrijft in een brief van 30 juni 2011 aan mr. D., de advocaat van G. in de kwestie ten aanzien van de Franse rechtspersoon:

"Op grond van bovengenoemde cijfers kan invulling worden gegeven aan een voortgang van de onderhandeling van de verkoop van de 40% aandelen SCI […] en [U. IT].

De samenhang met overname van [U. IT] waarin het spiegelbeeld van de aandeelverhoudingen vigeert (40%-60%) is inmiddels ook inpasbaar door een waardebepaling van die onderneming door de accountant. Nuttig detail daarbij is dat de onderhandeling voor de aandelen transactie in de SCI, de noodzaak van het opeisbaar stellen van de slapende vorderingen van cliënten op [U. IT] actueel is geworden. Verwijzend naar de brief van 1.8.2005 is daarmee de vordering van cliënt opeisbaar geworden, waarvan akte.

Ik verzoek u i.v.m. het vertrek van uw cliënten […] zo mogelijk om een reactie en een tijdspad van het moment dat een besluit kan worden genomen over voortgang van de aandelen transactie. Dezerzijds bestaat de behoefte om het overleg aan te vangen op uiterlijk veertien dagen na publicatie van het rapport [A.]."

2.13 Mr. D. schreef op 5 juli 2011 een brief aan verweerder, waarin hij erop wees dat het privé geschil over de Franse vennootschap, en het geschil over U. IT strikt gescheiden dienden te blijven. De brief bevat de volgende passage:

"Bij deze kan ik u inmiddels melden dat u voor de kwestie [U. IT] zult worden benaderd door een collega/confrère uit Utrecht, waarmee ik iedere schijn van verstrengeling van belangen van beide zaken wens te scheiden."

2.14 Op 28 juli 2011 heeft U. IT gereageerd op de brief van 29 juni 2011 van verweerder, en de opeisbaarheid van de vordering afgewezen. Bij het opstellen van deze reactie is U. IT bijgestaan door haar advocaat, mr. T. Mr. T. was voorafgaand aan de dagvaarding op 10 februari 2012 reeds bij de zaak betrokken – zo is zij op de hierna te noemen algemene vergadering van aandeelhouders op 17 november 2011 opgetreden als notulist – maar heeft zich niet, voorafgaand aan dagvaarding, bekend gemaakt als de advocaat van U. IT.

2.15 Op 17 november 2011 vond een algemene vergadering van aandeelhouders plaats. Middels de agenda van deze vergadering is door F. verzocht om informatie over de cijfers van U. IT. F. was bij deze vergadering niet aanwezig.

2.16 Nadat de dagvaarding op 10 februari 2012 was betekend, heeft mr. T. zich op 15 februari 2012 middels een brief bekend gemaakt bij verweerder als advocaat van U. IT. Zij schreef in deze brief dat door vennootschap F. nimmer inzage in de administratie was verzocht, zoals gevorderd, en dat derhalve rauwelijks was gedagvaard. Zij schreef ook dat U. IT bereid was om inzage in de administratie te verschaffen. Op 16 februari 2012 reageerde verweerder op deze brief en schreef dat G. als bestuurder van U. IT sinds 2010 geen inzicht had verschaft in de administratie.

2.17 Bij brief met bijlagen van 23 maart 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.18 Op 21 juli 2012 heeft verweerder een brief aan de deken gestuurd, waarin hij schrijft dat recent, op de algemene vergadering van aandeelhouders van juli 2012, is gebleken dat mr. T. al sinds 2011 de advocaat van U. IT is. Hij schrijft dat de rol van mr. T. kwalijk is. Verweerder heeft correspondentie tussen hem en mr. T. aan de deken verschaft d.d. 13, 17, 21 en 24 juli 2011, waarin hij – kort samengevat – stelt dat mr. T. zich eerder als advocaat had dienen bekend te maken. Naar aanleiding van deze brief aan de deken en correspondentie hebben klagers hun klacht uitgebreid met het hierna te beschrijven klachtonderdeel c).

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij onjuiste gegevens aan de rechter zou hebben verschaft;

b) hij U. IT rauwelijks zou hebben gedagvaard;

c) hij getracht zou hebben klagers ertoe te bewegen om de klacht in te trekken door tegenover hun advocaat tuchtrechtelijke acties te insinueren, terwijl niet de advocaat van klagers, maar klagers zelf de klacht hebben ingediend.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Bij de beoordeling van het klachtonderdeel neemt de raad, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Of in een specifiek geval de advocaat die de grenzen van de hem ingevolge het voorgaande toekomende vrijheid overschrijdt zich schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, dient beoordeeld te worden met inachtneming van de omstandigheden van het geval.

4.2 Ter toelichting op het klachtonderdeel, voeren klagers ten eerste aan dat verweerder aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen onjuiste informatie zou hebben verstrekt door het in nr. 2.4 bedoelde Nederlandstalige document te overleggen, dat een onjuiste vertaling zou betreffen van het Franstalige origineel, geciteerd in nr. 2.3. Verweerder zou, middels zijn in nr. 2.5 bedoelde begeleidende brief, ten onrechte gesteld hebben dat het in nr. 2.3 bedoelde document een notariële akte betrof, nu het verslag niet is opgesteld door een notaris, maar door een 'huissier de justice', hetgeen een deurwaarder is. Verweerder heeft gesteld dat hetgeen hij in de begeleidende brief heeft geschreven onjuist was, maar dat dit een vergissing betrof. Hij bedoelde te schrijven dat het Franstalige document een authentieke akte was, want opgesteld door een 'huissier de justice'.

4.3 Hiertoe overweegt de raad als volgt. Aan klagers kan worden toegegeven dat uit de in nr. 2.5 bedoelde begeleidende brief de indruk zou kunnen ontstaan dat het Nederlandstalige document een vertaling van het Franstalige document is, en dat het Franstalige document een notariële akte zou betreffen. Verweerder heeft in bedoelde brief een te vrije interpretatie van de ingezonden stukken vermeld. In zoverre kan gezegd worden dat verweerder middels zijn begeleidende brief niet zorgvuldig is geweest. Uit het vonnis blijkt echter dat de voorzieningenrechter niet is afgegaan op het Nederlandstalige document, maar op (de inhoud van) het Franstalige document. Voorts is niet gebleken dat de voorzieningenrechter waarde heeft toegekend aan de hoedanigheid van de persoon die het Franstalige document heeft opgesteld. Daarbij is niet vast komen te staan dat verweerder opzettelijk een onjuiste weergave heeft gegeven in zijn begeleidende brief. Het handelen van verweerder is in het licht van de omstandigheden van het geval van onvoldoende gewicht om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten tweede hebben klagers aangevoerd dat verweerder – kort samengevat – onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank Utrecht, door in de dagvaarding en de akte reactie producties te stellen dat G. althans U. IT zou hebben geweigerd inzage in althans afgifte van de administratie te geven, en te stellen dat verweerder voorafgaand aan de dagvaarding schriftelijk en mondeling om deze inzage dan wel afgifte zou hebben gevraagd. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat hij bij herhaling mondeling om inzage dan wel afgifte heeft gevraagd, hetgeen G. althans U. IT zou hebben geweigerd. Verder heeft hij gesteld dat uit de brief van 30 juni 2011, aangehaald in nr. 2.12, blijkt dat hierom ook schriftelijk is verzocht. De raad volgt verweerder niet in zijn betoog dat een verzoek om inzage in dan wel afgifte van de administratie van U. IT op te maken is uit de brief van 30 juni 2011. Ook uit andere aan de raad overgelegde correspondentie tussen partijen kan een dergelijk verzoek niet worden opgemaakt. Daarmee is echter nog niet gezegd dat een dergelijk schriftelijk verzoek nooit is gedaan. Vast staat dat in ieder geval vanaf 29 juni 2011, toen door verweerder namens F. een vordering werd opgeëist bij U. IT een geschil bestond tussen partijen over welke betalingen U. IT al dan niet moest doen. Verder hebben klagers erkend dat een verzoek om informatie over de cijfers van U. IT is gedaan middels de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders van U. IT op 17 november 2011. In het licht van deze omstandigheden valt niet uit te sluiten dat verweerder een mondeling en/of schriftelijk verzoek om inzage in dan wel afgifte van de administratie heeft gedaan voorafgaand aan dagvaarding op 17 februari 2012. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt heeft geschonden door zijn stellingen in de dagvaarding dan wel de akte reactie producties in te nemen.

4.5 Ten derde stellen klagers dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt door middel van de eerste passage uit de dagvaarding geciteerd in nr. 2.8. Uit een aan verweerder ter beschikking staand zogenaamd reconciliatieoverzicht zou blijken dat U. IT in de periode 1 augustus 2005 tot 1 juli 2010 facturen van F. zou hebben voldaan voor een totaalbedrag van EUR 230.500,-, waardoor de stelling dat vanaf 2005 geen betalingen zijn gedaan aan F. onjuist zou zijn. Verweerder heeft gesteld dat hij het reconciliatieoverzicht heeft overgelegd, juist om misverstand over welke betalingsverplichtingen bestaan uit te sluiten.

4.6 De raad overweegt als volgt. Het reconciliatieoverzicht, waarnaar klagers verwijzen, is door verweerder zelf in de Utrechtse procedure als productie overgelegd. Uit het reconciliatieoverzicht blijkt welke betalingen door U. IT gedaan zijn aan F. en de houdstermaatschappij van G. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verweerder, met zijn stellingen, de rechtbank onjuist over de door U. IT aan F. gedane betalingen heeft geïnformeerd. Ook in zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.8 Vast staat dat verweerder op 29 juni 2011 een vordering bij U. IT heeft opgeëist en incassomaatregelen in het vooruitzicht heeft gesteld, en dat U. IT de opeisbaarheid van deze vordering op 28 juli 2011 heeft afgewezen. Naar de mening van klagers is U. IT rauwelijks gedagvaard in de Utrechtse procedure, nu het na de afwijzing van de vordering op 28 juli 2011 stil bleef van de kant van verweerder althans van F., terwijl verweerder en/of F. ook nooit voorafgaand aan dagvaarding verzocht zou hebben om inzage in dan wel afgifte van de administratie van U. IT.

4.9 Naar het oordeel van de raad brengt het enkele tijdsverloop tussen de afwijzing van de vordering op 28 juli 2011 en de dagvaarding op 10 februari 2012 niet mee dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. F. heeft U. IT gesommeerd om te betalen en incassomaatregelen in het vooruitzicht gesteld. Hierop is afwijzend gereageerd. Te verwachten is dan dat de volgende stap dagvaarding zou zijn. Het betoog dat sprake is van rauwelijks dagvaarden mede omdat nooit voorafgaand aan de dagvaarding verzocht zou zijn om inzage in dan wel afgifte van de administratie van U. IT, gaat niet op, in het licht van de beoordeling van klachtonderdeel a).

4.10 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.11 Niet is komen vast te staan dat verweerder getracht heeft klagers ertoe te bewegen hun klacht in te trekken door tegenover mr. T. tuchtrechtelijke acties te insinueren. Een dergelijke poging valt ook niet in de correspondentie tussen verweerder en mr. T. genoemd in nr. 2.18 te lezen.

4.12 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2013.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl