Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:215

Zaaknummer

R. 4349/13.256

Inhoudsindicatie

Klaagster stelt dat verweerder hem niet duidelijk heeft voorgelicht over de toevoegingsmogeljikheden.Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek bij de deken blijkt dat verweerder klaagster meer dan eens heeft toegezegd dat hij zijn uren niet zomaar aan haar in rekening zou brengen en eventueel zou beperken tot één uur, terwijl het intakegesprek al zo’n 45 minuten heeft geduurd. Gelet op het feit dat het uitblijven van de informatie over de toevoeging niet of nauwelijks nadelige gevolgen voor klaagster heeft gehad, is dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht.

Inhoudsindicatie

Uit de stukken volgt dat er een zekere urgentie aanwezig was om te reageren op de schriftelijke waarschuwing van de werkgever van klaagster en de aangekondigde loonopschorting. Gelet op deze omstandigheden komt het niet onbegrijpelijk voor dat verweerder de daadwerkelijke afgifte van de toevoeging niet heeft afgewacht, voordat hij zijn werkzaamheden voor klaagster ter hand heeft genomen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster stelt dat verweerder zonder overleg contact heeft opgenomen met de advocaat wederpartij en een vorstel heeft gedaan. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij namens klaagster een voorstel heeft gedaan. Op basis van de stukken kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder enige toezegging heeft gedaan.

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel a onvoldoende gewicht en de klachtonderdelen b tot en met e als kennelijk ongegrond afgedaan.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 26 september 2013, door de raad ontvangen op 27 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klaagster in de periode 29 april tot en met 13 mei 2013 bijgestaan in een geschil met de werkgever met klaagster.

1.2 Een verzoek van verweerder tot afgifte van een toevoeging is naderhand afgewezen.

1.3 Bij brief van 14 mei 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. klaagster geen duidelijke voorlichting heeft gegeven over een toevoeging en niet om informatie heeft verzocht om te controleren of klaagster hiervoor in aanmerking kwam;

b. niet heeft afgewacht of klaagster inderdaad voor een toevoeging in aanmerking kwam, zodat klaagster inmiddels met hoge kosten geconfronteerd wordt;

c. klaagster geen concept van zijn brief aan de advocaat wederpartij heeft gezonden, terwijl in deze brief een aantal “bezwaarlijke fouten” stonden en hierin zonder toestemming van klaagster melding werd gemaakt van klaagsters klacht bij het IGZ;

d. geen contact met klaagster opnam, terwijl hij dit wel had toegezegd;

e.  zonder dit met klaagster te overleggen, contact heeft opgenomen met de advocaat wederpartij en namens klaagster een voorstel heeft gedaan en liegt over de inhoud van dit telefoongesprek.

 

3. BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij in de veronderstelling verkeerde dat klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar dat hij dit niet heeft gecontroleerd. Hij heeft evenmin met klaagster besproken wat het gevolg zou zijn indien de toevoeging niet zou worden verleend. Ingevolge gedragsregel 24 lag het op de weg van verweerder klaagster hierover te informeren. Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek bij de deken blijkt echter dat verweerder klaagster meer dan eens heeft toegezegd dat hij zijn uren niet zomaar aan haar in rekening zou brengen en eventueel zou beperken tot één uur, terwijl het intakegesprek al zo’n 45 minuten heeft geduurd. Gelet op het feit dat het uitblijven van de informatie over de toevoeging niet of nauwelijks nadelige gevolgen voor klaagster heeft gehad, is dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Uit de stukken volgt dat er een zekere urgentie aanwezig was om te reageren op de schriftelijke waarschuwing van de werkgever van klaagster en de aangekondigde loonopschorting. Gelet op deze omstandigheden komt het niet onbegrijpelijk voor dat verweerder de daadwerkelijke afgifte van de toevoeging niet heeft afgewacht, voordat hij zijn werkzaamheden voor klaagster ter hand heeft genomen. Daarbij komt dat niet is gebleken dat verweerder ten tijde van het onderzoek door de deken naar de klacht een declaratie aan klaagster heeft doen toekomen, zodat klaagster ook niet met kosten geconfronteerd is. Bovendien heeft verweerder aangegeven dat hij zijn declaratie zou matigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.3 Zoals onder klachtonderdeel b reeds is overwogen, is gebleken dat er in het geschil tussen klaagster en haar werkgever een zekere urgentie aanwezig was, reden waarom verweerder zijn brief aan de werkgever van klaagster niet eerst ter beoordeling in concept aan klaagster heeft voorgelegd. Deze handelwijze is gegeven de omstandigheden op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voorts is niet gebleken dat klaagster verweerder heeft geïnstrueerd dat over de klacht bij IGZ, die tijdens het intakegesprek met klaagster wel ter sprake was gekomen, met de werkgever niet gesproken mocht worden. Verweerder behoefde op het bezwaar van klaagster hiertegen niet bedacht te zijn.

Ten aanzien van de klachtonderdelen d en e

3.4 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.5 Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster op 13 mei 2013 wel heeft teruggebeld, doch vanwege een tweetal besprekingen was verweerder daartoe niet direct in de gelegenheid. Vanwege de tegengestelde verklaringen kan niet worden vastgesteld dat verweerder geen contact met klaagster heeft opgenomen.

3.6 Verweerder heeft gesteld dat de advocaat van de werkgever van klaagster op 8 mei 2013 heeft aangegeven dat overleg tussen de advocaten zou moeten plaatsvonden. Ook de gedragsregels bepalen dat advocaten gehouden zijn te bezien of een minnelijke regeling mogelijk is. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij namens klaagster een voorstel heeft gedaan. Op basis van de stukken kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder enige toezegging heeft gedaan.

3.6 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a als van onvoldoende gewicht en de klachtonderdelen b tot en met e als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als van onvoldoende gewicht en de klachtonderdelen b tot en met e als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 14 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.