Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3785
Zaaknummer
12-161
Inhoudsindicatie
Betreft klachten tegen eigen advocaat over ontoereikende belangenbehartiging. Klachten gegrond. Ondanks een gedane toezegging is verweerder niet bij een zitting verschenen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij door files niet op tijd bij de rechtbank kon zijn. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij de rechtbank om een aanhouding had verzocht. Ook de communicatie is gebrekkig geweest, onder meer omdat verweerder klaagster te laat informeerde over een uitspraak van de rechtbank. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van 14 januari 2013
in de zaak 12-161
naar aanleiding van de klacht van:
[ ]
adres
klaagster
tegen:
mr. X
advocaat te E.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 10 september 2012, door de raad ontvangen op 11 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster heeft laten weten wegens ziekte verhinderd te zijn de behandeling van de klachtzaak bij te wonen.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief d.d. 13 april 2012 van klaagster aan de deken;
- de brief d.d. 19 april 2012 van de deken aan mr. M. Kieft van de Raad van Toezicht;
- de brief d.d. 19 april 2012 van de deken aan klaagster;
- de brief d.d. 23 april 2012 van de deken aan verweerder;
- de brief d.d. 24 april 2012 met bijlage van klaagster aan de deken;
- de brief d.d. 8 mei 2012 met bijlage van verweerder aan de Raad van Toezicht;
- de brief d.d. 22 mei 2012 van mr. Kieft aan klager;
- de e-mail d.d. 8 juni 2012 van klaagster aan mr. Kieft;
- de brief d.d. 11 juni 2012 van mr. Kieft aan verweerder;
- de brief d.d. 24 juni 2012 van verweerder aan mr. Kieft;
- de brieven d.d. 26 juni 2012 van mr. Kieft aan klaagster en verweerder;
- de brief d.d. 6 juni 2012 van verweerder aan mr. Kieft;
- de brief d.d. 16 juli 2012 met bijlage van mr. Kieft aan klaagster en verweerder.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klaagster heeft verweerder gevraagd om bijstand in een tweetal procedures. De eerste procedure betrof een bezwaarschriftprocedure tegen het CIZ. De tweede betrof een beroepsprocedure tegen het UWV.
2.2 Kort nadat klaagster deze opdracht aan klager had verstrekt heeft zij hem telefonisch gevraagd of hij alle benodigde stukken had ontvangen, waarop hij bevestigend heeft geantwoord. Enkele weken nadien heeft zij telefonisch contact opgenomen met verweerder om navraag te doen over het verloop van haar zaken.
Op dat moment bleek dat verweerder de stukken die betrekking hadden op de procedure tegen het CIZ, niet had ontvangen. Verweerder heeft klaagster verzocht om het besluit van het CIZ alsnog toe te sturen. Toen verweerder die beslissing van het CIZ van klaagster ontving, bleek dat de termijn voor indiening van een bezwaarschrift inmiddels was verstreken.
2.3 Hoewel klaagster, toen zij haar opdracht verstrekte, te kennen had gegeven een gespecialiseerde advocaat voor haar zaken te willen hebben en met deze advocaat persoonlijk over haar zaken te willen spreken, en hoewel daarbij aan klaagster is meegedeeld dat die wensen konden worden ingewilligd (waarbij ook de afstand Oegstgeest-Enschede geen probleem was), heeft verweerder eerst een dag voor de zitting in de procedure tegen het UWV persoonlijk met klaagster gesproken. Verweerder heeft bij die gelegenheid toegezegd klaagster tijdens de zitting bij de rechtbank in Den Haag bij te zullen staan. Twee eerdere afspraken om persoonlijk met klaagster over haar zaken te spreken, zijn door toedoen van verweerder afgezegd.
2.4 Op de dag van de zitting bleek klager door files de rechtbank in Den Haag niet op tijd te kunnen bereiken en heeft hij de rechtbank en klaagster telefonisch (klaagster via de voice-mail) medegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen. Klaagster heeft de zitting bij de rechtbank zelf wel bijgewoond.
2.5 Klaagster heeft zich vervolgens tot een andere advocaat gewend.
2.6 Verweerder heeft de uitspraak in de UWV-zaak een dag voor het verstrijken van de hoger-beroepstermijn aan de opvolgend advocaat gestuurd.
2.7 Bij brief van 13 april 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a. verweerder onvoldoende alert is geweest op het onderscheid tussen de UWV-zaak en de CIZ-zaak;
b. verweerder onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd;
c. verweerder de verwachting heeft gewekt ter zitting van de rechtbank Den Haag te zullen verschijnen en niet is verschenen;
d. verweerder de uitspraak in de UWV-zaak te laat, want eerst een dag voor de afloop van de hoger-beroepstermijn, heeft doorgezonden naar de opvolgend advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ter verdediging aangevoerd dat hij het in de tijd dat hij klaagster bijstaand verleende, erg druk had. Hij had samen met een IT-specialist het concept [ ] ontwikkeld. Verweerder werd hierdoor overspoeld met veel nieuwe zaken. Door de hoge werkdruk had verweerder onvoldoende tijd om de belangen van klaagster goed te kunnen behartigen.
4.2 Verweerder heeft erkend onvoldoende alert te zijn geweest op het onderscheid tussen de CIZ- en de UWV-procedure. Nadat de termijn voor bezwaar tegen de beslissing van het CIZ was verstreken, heeft verweerder gepoogd alsnog bezwaar in te stellen. Dit bleek vanwege de overschrijding van de termijn niet meer mogelijk.
4.3 Verweerder is op de dag dat de zitting bij de rechtbank stond gepland, naar Den Haag gereisd. Nadat hij vanwege files zo’n drie kwartier aan vertraging had opgelopen, heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de rechtbank in Den Haag om door te geven dat hij in een file stond en niet tijdig bij de zitting aanwezig zou kunnen zijn. Verweerder heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met klaagster. Omdat zij telefonisch niet bereikbaar was, heeft verweerder een bericht op de voicemail van klaagster ingesproken en haar tevens een sms-bericht gestuurd.
4.4 Verweerder erkent dat de communicatie gebrekkig is geweest en dat hij de uitspraak in de UWV-zaak te laat heeft doorgezonden aan de opvolgend advocaat.
4.5 Verweerder heeft excuses aangeboden voor de gebrekkige wijze waarop bijstand is verleend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijk verwijt eerst aan de orde kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.2 De raad zal de klachtonderdelen met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.3 De verschillende klachtonderdelen vertonen overlap en lenen zich derhalve voor gezamenlijke behandeling.
5.4 Vast staat dat klaagster aan verweerder opdracht heeft gegeven haar de benodigde juridische bijstand te verlenen om beroep in te stellen tegen een beslissing van het UWV en om bezwaar aan te tekenen tegen een beslissing van het CIZ. Verweerder heeft beide opdrachten aanvaard, maar verzuimd om tijdig bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het CIZ. Verweerder heeft deze fout erkend. Zijn tekortkomen in dit opzicht staat daarmee vast.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder ook in de bijstand ter zake van de procedure tegen het UWV ernstig is tekort geschoten. Ondanks zijn toezegging daartoe, is verweerder niet verschenen bij de zitting waarop het beroep tegen het UWV-besluit werd behandeld. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij door vertraging in het verkeer niet op tijd bij de rechtbank in Den Haag kon zijn. Van verweerder had evenwel verwacht mogen worden dat hij de rechtbank had gevraagd om de behandeling van de zaak (zo mogelijk voor korte tijd en anders voor langere tijd) aan te houden. Door zelfstandig - en zonder overleg met klaagster - te beslissen dat de zaak zonder zijn aanwezigheid zou moeten worden afgedaan, heeft verweerder de belangen van klaagster veronachtzaamd.
Uit de aan de raad overgelegde stukken is voorts gebleken - hetgeen verweerder ook heeft erkend - dat verweerder niet naar behoren heeft gecommuniceerd met klaagster. Dit gebrek betreft de wijze van communiceren over de ontvangst door verweerder van de hem toegezonden stukken, waardoor deze de bezwaartermijn in de CIZ-zaak verwijtbaar ongebruikt heeft laten verstrijken. Voorts betreft dit gebrek het niet naleven van de toezegging om (tijdig) over de zaken van klaagster in persoon met haar te overleggen, alsmede de te late toezending van uitspraak van de rechtbank Den Haag aan de opvolgend advocaat van klaagster. De uitspraak van de rechtbank Den Haag is immers eerst op 24 april 2012 per fax aan de opvolgend advocaat van klaagster gestuurd, terwijl de termijn voor het instellen van beroep op 25 april 2012 verstreek. De raad overweegt dat het voor het instellen van rechtsmiddelen essentieel is dat een cliënt tijdig van een rechterlijke beslissing op de hoogte wordt gebracht, om voldoende tijd te hebben om zich over het instellen van hoger beroep te beraden. Door de (te) late toezending van de uitspraak is verweerder daarom niet alleen communicatief, maar ook in een inhoudelijk juiste behartiging van klaagsters belangen tekort geschoten.
5.6 Uit het vorenstaande blijkt dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie met klaagster en voorts de overigens aan hem verweten fouten heeft gemaakt, die hij niet had mogen maken, terwijl de belangen van klaagster daardoor zijn geschaad. De klachtonderdelen a, b, c en d zijn daarmee gegrond.
5.7 Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de opdracht van klaagster was binnengekomen via [ ], een internetconcept waarvan hij eigenaar is samen met een IT-specialist, die de zaken selecteerde en aannam en ter behandeling doorverwees naar verweerder. Bij de raad zijn - met name omdat verweerder op de in dit verband gestelde vragen geen antwoord kon geven - twijfels gerezen over de vraag of deze samenwerking strookt met de Samenwerkingsverordening. Deze kwestie valt evenwel buiten het bestek van deze klacht.
6. MAATREGEL
Op grond van alle omstandigheden zoals deze zijn gebleken acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7. BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond.
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. J.R.O. Dantuma, J.A. Holsbrink, C.J. Lunenberg-Demenint en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2013
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten