Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:13
Zaaknummer
13-14
Inhoudsindicatie
Klacht over het verrichten van betaalde werkzaamheden terwijl klager mogelijk in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder meende op basis van een vergelijkbaar precedent dat een eerder afgegeven toevoeging niet te muteren was naar een juiste (militaire) toevoeging. Verweerder had gezien het belang moeten onderzoeken of deze veronderstelling wel juist was. Klacht gegrond.
Uitspraak
Beslissing van 10 juni 2013
in de zaak 13-14
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 10 januari 2013, met kenmerk RvT 1112-9373/LB/sd door de raad ontvangen op 11 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. X, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De in 1.1 genoemde brief met de daarin genoemde bijlagen 1 t/m 8.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager is sinds 2008 in opleiding bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA). Medio 2012 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in een geschil met de KMA. Tot dat moment had klager een andere advocaat die voor hem een civiele toevoeging had aangevraagd.
2.3 Het geschil bij de KMA mondde uit in een gesprek met de vaste commissie examens van de KMA en die commissie zou een advies uitbrengen aan de commandant over de opleidbaarheid van klager. Er zou op 8 juni 2012 een gesprek plaatsvinden tussen klager en de commandant van de KMA om het advies van de vaste commissie examens te bespreken. Volgens klager stond hij op het punt om ontheven te worden van de opleiding en zou hij ontslagen worden uit de militaire dienst. Klager heeft verweerder gevraagd het gesprek met de commandant bij te wonen als zijn vertrouwenspersoon.
2.4 Tussen klager en verweerder is voorafgaand aan het gesprek op 8 juni besproken dat de civiele toevoeging die door de voormalige advocaat van klager was afgegeven niet geschikt was voor deze kwestie. Een dag voor het gesprek, op 7 juni 2012, werd afgesproken dat klager verweerder een bedrag van EUR 250 zou betalen voor de voorbereiding en het bijwonen van het gesprek op 8 juni 2012.
2.5 In het gesprek op 8 juni 2012 is met de commandant afgesproken dat klager een ethisch bewustwordingsmodel defensie zou uitwerken. Naar aanleiding daarvan zou een vervolggesprek worden gehouden op 18 juni 2012. Nog voor dat het vervolggesprek plaats had kunnen vinden, is de samenwerking tussen klager en verweerder beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk.
2.6 Bij brief met bijlagen van 19 juni 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tegen betaling werkzaamheden verrichtte terwijl klager in aanmerking kwam voor een toevoeging.
4 VERWEERDER
4.1 Verweerder stelt op basis van zijn ervaring dat het in een geval als het onderhavige niet mogelijk was om de civiele toevoeging te muteren naar een militaire toevoeging. Volgens verweerder had pas een militaire toevoeging kunnen worden afgegeven als er een schriftelijk voornemen tot ontslag zou liggen. Daarvan was in dit geval nog geen sprake, zodat verweerder niet heeft geprobeerd de toevoeging te muteren. Hij heeft om die reden een financiële afspraak met klager gemaakt voor het gesprek op 8 juni.
5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt is dat een advocaat een cliënt op de hoogte dient te brengen van de financiële consequenties van de samenwerking. De advocaat is bovendien verplicht bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt daarvoor niet in aanmerking kan komen.
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet heeft getracht een toevoeging voor klager te verkrijgen, althans de reeds afgegeven civiele toevoeging te muteren, omdat volgens hem dit niet mogelijk was. Hoewel verweerder aanvoert dat deze beslissing is gebaseerd op een vergelijkbaar precedent, is voor de raad niet komen vast te staan dat deze inschatting van verweerder juist was. Gezien het grote belang van klager had het in dit geval op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken of mutatie van de bestaande toevoeging mogelijk was. Verweerder had daarbij nog kunnen kiezen voor een depot constructie, waarbij de afspraak zou worden gemaakt dat klager een bedrag in depot zou doen en als de toevoeging zou worden afgegeven dat hij dat bedrag dan terug zou krijgen. Door deze mogelijkheid niet te bieden en evenmin de toevoegingsmogelijkheid te onderzoeken zette verweerder klager voor het blok, waardoor hij zich gedwongen voelde om akkoord te gaan met het voorstel van verweerder om hem te betalen.
5.3 Slotsom is dat verweerder niet de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen heeft die juist voor een rechtszoekende die mogelijk in aanmerking komt voor een toevoeging op zijn plaats is. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
Enerzijds is geen tuchtrechtelijk verleden van verweerder gebleken en anderzijds sluit de raad niet uit dat op dergelijke toevoegingsaanvragen verschillend wordt beslist door de Raad voor Rechtsbijstand. Alle omstandigheden bij elkaar genomen ziet de raad af van het opleggen van een maatregel aan verweerder.
BESLISSING
De raad van discipline:
- Verklaart de klacht van klager gegrond zonder oplegging van een maatregel.
Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, P.P. Verdoorn, I.P.A. van Heijst en H.J.P. Robers, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.