Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4435
Zaaknummer
13-130NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in diens hoedanigheid van bestuurder van een stichting administratiekantoor kennelijk ongegrond. Vertrouwen is advocatuur niet geschaad. Voor het overige is het een civielrechtelijk geschil, dat niet aan tuchtrechter ter beoordeling staat.
Uitspraak
Beslissing van 30 mei 2013
in de zaak 13-130NH
naar aanleiding van de klacht van:
1. de heer
2. de heer
3. de heer
4. de heer
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gemachtigde: mr.
klagers
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 13 mei 2013 met kenmerk 13-009, door de raad ontvangen op 16 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager sub 4 heeft vanaf 2002 samen met zijn zus het familieconcern bestuurd. Dat concern bestaat – voor zover hier van belang – uit klaagster sub 5, zijnde een werkmaatschappij waarin een transportonderneming wordt geëxploiteerd (hierna: de werkmaatschappij), en een holding die alle aandelen in de werkmaatschappij houdt. De aandelen in de holding zijn gecertificeerd en worden gehouden door een stichting administratiekantoor. De certificaten van aandelen worden gehouden door de ouders van klager sub 4 en zijn zus ("de ouders"). Vanaf 2002 vormden klager sub 4 en zijn zus het bestuur van zowel de werkmaatschappij als de holding. Tevens vormden zij tezamen met verweerder het bestuur van de stichting administratiekantoor.
1.3 Medio 2007 is een conflict ontstaan tussen klager sub 4 en zijn zus over de wijze waarop het bestuur over de werkmaatschappij werd gevoerd. Verweerder heeft toen op verzoek van de ouders tot 2009 verschillende bemiddelingspogingen ondernomen. Toen bemiddeling niet mogelijk bleek, is in 2010 en 2011 gesproken en onderhandeld over een opsplitsing van het concern. Klager sub 4 bleek uiteindelijk niet bereid tot een opsplitsing over te gaan.
1.4 Begin 2012 heeft het bestuur van de stichting administratiekantoor klager sub 4 als bestuurder van de stichting administratiekantoor en als bestuurder van de holding ontslagen. Sindsdien vormen de zus en verweerder samen het bestuur van de stichting administratiekantoor en is de zus enig bestuurder van de holding. De zus is voorts in mei 2012 teruggetreden als bestuurder van de werkmaatschappij, met als gevolg dat klager sub 4 sindsdien enig bestuurder van de werkmaatschappij is.
1.5 Verweerder heeft zijn werkzaamheden als bestuurder van de stichting administratiekantoor conform afspraak van 2007 tot eind april 2012 gedeclareerd aan de holding vanuit het advocatenkantoor waaraan hij verbonden is. Sindsdien ontvangen de bestuursleden van de stichting administratiekantoor een vaste onkostenvergoeding voor hun werkzaamheden.
1.6 Verweerder heeft tot begin 2008 (enige) werkzaamheden als advocaat voor de werkmaatschappij verricht.
1.7 Klagers sub 1, 2 en 3 zijn broers van klager sub 4 en diens zus. Zij steunen hun broer in het geschil met hun zus.
1.8 Bij brief van 7 januari 2013 hebben klagers de deken om bemiddeling in deze kwestie verzocht. Toen bemiddeling niet mogelijk bleek, hebben zij hun verzoek tot bemiddeling bij brief van 13 februari 2013 omgezet in een klacht tegen verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn positie als bestuurder van de stichting administratiekantoor niet heeft opgegeven toen hem bleek van tegenstrijdige belangen tussen de stichting, de werkmaatschappij, klager sub 4 en diens zus, maar in plaats daarvan in die positie partij heeft gekozen voor de zus en met die zus een machtsgreep heeft gedaan door klager sub 4 als bestuurder van de stichting administratiekantoor en van de holding te ontslaan.
2.2 Volgens klagers heeft verweerder hiermee Gedragsregel 7 met voeten getreden, nu hij voor de vennootschappen van het familieconcern en de personen die van haar organen deel uitmaken als advocaat optreedt en/of heeft opgetreden.
3 VERWEER
Verweerder heeft onder meer betoogd dat hij in zijn rol van bestuurder van de stichting administratiekantoor enkel en alleen vanuit het belang van de vennootschappen een scheiding heeft aangebracht tussen de strijdende partijen. Gezien het conflict tussen hen, was het inmiddels urgent en noodzakelijk dat zij niet meer gezamenlijk het bestuur zouden blijven vormen van (één van) de vennootschappen. Hij betwist dat hij ooit als advocaat voor klager sub 4 of diens zus heeft opgetreden. Voor de werkmaatschappij (klager sub 5) heeft verweerder in het verleden wel eens werkzaamheden als advocaat verricht, maar voor het laatst begin 2008.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De klacht betreft de rol van verweerder als bestuurder van de stichting administratiekantoor en de wijze waarop verweerder aan die rol inhoud heeft gegeven sinds begin 2012.
4.3 Anders dan klagers kennelijk menen, heeft verweerder, handelend als bestuurder van de stichting administratiekantoor, niet in de uitoefening van het beroep van advocaat gehandeld. Het feit dat verweerder zijn werkzaamheden als bestuurder overeenkomstig de daartoe gemaakte afspraak op uurbasis vanuit zijn advocatenkantoor heeft gedeclareerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit feit betreft immers slechts de wijze van beloning en wijze van declareren van de werkzaamheden als bestuurder.
4.4 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. De onderhavige klacht ziet, als gezegd, niet op handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat, maar in zijn hoedanigheid van bestuurder van een stichting administratiekantoor. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. De toets die alsdan door de tuchtrechter wordt aangelegd is echter vanzelfsprekend een andere. De Gedragsregels zijn bijvoorbeeld geschreven voor het handelen in de uitoefening van het beroep van advocaat. Klagers beroepen zich dan ook ten onrechte op Gedragsregel 7. De tuchtrechter heeft te toetsen of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.5 Gemeten naar deze maatstaf, kan niet worden geoordeeld dat verweerder als bestuurder van de stichting administratiekantoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Er was sprake van een langlopend conflict tussen klager sub 4 en diens zus, dat aan een goede samenwerking in de weg stond. Niet kan worden gezegd dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door er onder die omstandigheden binnen het bestuur van de stichting administratiekantoor aan mee te werken dat een scheiding van de strijdende partijen tot stand zou komen. Aangenomen moet zelfs worden dat de rol van verweerder als derde bestuurder in het bestuur van de stichting – naast klager sub 4 en diens zus – er juist (mede) toe diende om te voorzien in de situatie dat broer en zus het niet eens zouden kunnen worden.
4.6 Waarom het optreden van verweerder als advocaat van de werkmaatschappij tot begin 2008 aan de functie van verweerder als bestuurder van de stichting administratiekantoor of aan zijn medewerking in die hoedanigheid aan een scheiding van de strijdende partijen in de weg zou staan, hebben klagers niet duidelijk kunnen maken en vermag de voorzitter ook niet in te zien.
4.7 Dat verweerder ooit als advocaat voor klager sub 4 of diens zus heeft opgetreden, is in het geheel niet aannemelijk geworden, zodat de vraag of de hoedanigheid van ex-advocaat van een van de strijdende partijen aan het optreden als bestuurder in de weg zou staan, geen bespreking behoeft.
4.8 Voor het overige betreft het geschil tussen partijen een civielrechtelijk geschil. De vraag in hoeverre het bestuur van de stichting administratiekantoor mocht besluiten tot het ontslag van klager sub 4 als bestuurder van die stichting en als bestuurder van de holding, is aan de civiele rechter om te beoordelen, niet aan de tuchtrechter.
4.9 De stelling van klagers dat verweerder zich als bestuurder van de stichting administratiekantoor terug had moeten trekken toen er een conflict tussen klager sub 4 en diens zus ontstond, roept – wat daar overigens ook van zij – ook nog de vraag op waarom klagers zich eerst in 2013 hierover beklagen, terwijl het conflict reeds in 2007 is ontstaan. Door meer dan vijf jaar te wachten met het indienen van een klacht over het aanblijven van verweerder als bestuurder van de stichting administratiekantoor, hebben klagers het recht verloren zich hier nog over te beklagen.
4.10 Hetgeen hiervoor in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen leidt de voorzitter tot de conclusie dat de klacht – daargelaten de vraag naar de ontvankelijkheid van klagers in hun klacht – in ieder geval kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 30 mei 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- de gemachtigde van klagers
en per gewone post aan:
- de gemachtigde van klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.