Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-04-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4232
Zaaknummer
13-091A
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing; klacht tegen eigen advocaat.
Uitspraak
Beslissing van 25 april 2013
in de zaak 13-091A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 maart 2013 met kenmerk 1313/285, door de raad ontvangen op 28 maart 2013 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Eind november 2011 is klager op staande voet ontslagen. Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan in de daaropvolgende kortgeding procedure van klager tegen de werkgever.
1.3 Verweerder heeft klager een uurtarief in rekening gebracht van € 180,00 ex BTW.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand op basis van een toevoeging;
b) klager niet vooraf duidelijk heeft gemaakt wat zijn honorarium was;
c) een slechte kortgeding dagvaarding heeft opgesteld;
d) heeft geaccepteerd dat de werkgever van klager hem een niet volledig verweerschrift zond;
e) de door klager opgestelde nota niet in het kortgeding heeft ingebracht;
f) niet is ingegaan op het voorstel van de voorzieningenrechter om de zitting uit te stellen totdat hij, de rechter, alle stukken had kunnen lezen;
g) zich tijdens de kortgeding zitting niet heeft bediend van een pleitnota;
h) heeft nagelaten aan klager uit te leggen welke consequenties het door de werkgever ter zitting gedane ontbindingsverzoek zou kunnen hebben;
i) tijdens de zitting met de werkgever mee is gaan praten in plaats van klager te verdedigen;
j) na het kortgeding niets meer voor klager heeft gedaan;
k) heeft nagelaten klagers dossier op een behoorlijke manier over te dragen aan een andere advocaat;
l) aan klager een veel te hoge eindnota heeft gepresenteerd;
m) in de door hem bij de kantonrechter jegens klager aanhangig gemaakte incassoprocedure heeft gesteld dat klager ten tijde van het ontslag niet ziek was.
3 BEOORDELING
3.1 De klachtonderdelen a, b en l betreffen het door verweerder aan klager in rekening gebrachte honorarium. Ze worden hierna gezamenlijk besproken.
Voorop staat dat als een advocaat goede redenen heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp, hij de mogelijkheid van een toevoegingsaanvrage niet met die cliënt hoeft te bespreken. Naar uit de stukken blijkt, was verweerder op de hoogte van klagers inkomen en fiscale positie. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat klager in de tijd dat verweerder hem bijstond niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.
Uit e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klager, die zich in het dossier bevindt, volgt verder dat klager het door verweerder aan hem voorgestelde uurtarief van euro 180,00 ex BTW heeft aanvaard. Voor zover klager beoogt te klagen over de hoogte van de declaratie, merkt de voorzitter op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Bovendien heeft verweerder een lager uurtarief in rekening gebracht dan zijn gebruikelijke en heeft hij de na 27 april gewerkte uren en uiteindelijk de reistijd niet in rekening gebracht.
3.2.1 Ook de klachtonderdelen c tot en met g en i lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Ze zien op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klager heeft behartigd. Bij de beoordeling van dergelijke klachten staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Bij de behandeling van een zaak is een advocaat dus niet verplicht om exact te doen wat zijn cliënt hem vraagt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en bovendien de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
3.2.2 Welke gebreken de dagvaarding bevat, is door klager niet uiteengezet en de voorzitter heeft zelf geen evidente gebreken kunnen vaststellen. Dat verweerder pas ter zitting de twee ontbrekende pagina’s van het verweer van de werkgever heeft kunnen lezen, kan hem niet worden verweten en is niet van belang nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij al voor de terechtzitting inhoudelijk op de hoogte was van het hele verweer van de werkgever.
3.2.3 Uit de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven norm volgt dat het aan verweerder was om te besluiten geen gebruik te maken van het voorstel van de rechter om de verdere zitting uit te stellen, om te beslissen of hij schriftelijk of alleen mondeling zou pleiten en hoe hij zou reageren op het verweer van de werkgever. Verweerder heeft zijn werkwijze uiteraard wel moeten uitleggen aan klager. Hij, verweerder, heeft onweersproken gesteld dat hij dat heeft gedaan.
3.2.4 De voorzitter heeft, na de desbetreffende betwisting door verweerder, niet kunnen vaststellen dat klager verweerder heeft verzocht een door klager opgesteld stuk over te leggen aan de voorzieningenrechter. Aan beantwoording van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door zo’n stuk niet over te leggen, wordt daardoor niet toegekomen.
3.3 Nu verweerder gemotiveerd heeft betwist dat hij klager niet heeft geïnformeerd over de consequenties van het door de werkgever ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek (klachtonderdeel h), kan de voorzitter ook niet vaststellen dat verweerder dat heeft nagelaten.
3.4 De voorzitter begrijpt klachtonderdeel j) aldus, dat klager verweerder verwijt dat hij hem na het kortgeding niet meer heeft willen bijstaan. De voorzitter stelt vast dat verweerder daar goede redenen voor had omdat klager hem te kennen had te geven dat hij de kwaliteit van zijn dienstverlening niet vertrouwde. Wat verweerder verder voor klager had moeten doen, heeft klager niet gesteld. Verweerder heeft in elk geval gemotiveerd gesteld dat hij, ondanks de vertrouwensbreuk, de uitkomst van het kort geding en het mogelijke vervolgtraject met klager heeft besproken.
3.5 Met betrekking tot de klachtonderdelen k) en m) tot slot, overweegt de voorzitter dat verweerder ze gemotiveerd heeft betwist en dat klager vervolgens niet heeft uitgelegd hoe verweerder de overdracht van de zaak aan een opvolgend advocaat dan zou hebben tegengewerkt dan wel onjuiste uitlatingen zou hebben gedaan in de incassoprocedure.
3.6 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 25 april 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.