Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4010

Zaaknummer

12-237A

Inhoudsindicatie

Klager beklaagt zich erover dat verweerder hem onvoldoende heeft gewezen op het risico van verjaring van zijn vorderingen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 27 maart 2013

in de zaak 12-237A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 31 juli 2011, door de raad ontvangen op 3 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2013 in aanwezigheid van verweerder en zijn advocaat. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief;

- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft medio juli 2009 de bijstand van verweerder aangezocht in een zaak tegen de Staat der Nederlanden. Klager is van mening dat de Staat der Nederlanden door ondermaats politieoptreden onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld tengevolge waarvan hij zijn schade vergoed wenst te zien, om welke reden hij verweerder opdracht gaf een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden te entameren.

2.3 Per brief van 6 augustus 2009 heeft verweerder klager voor zover hier relevant het volgende bericht:

“[..] Tot slot mis ik de stuitingshandelingen. Zoals u weet, verjaren vorderingen tot schadevergoeding na verloop van vijf jaren. In uw geval is deze termijn ruimschoots overschreden. Indien er derhalve geen stuitingshandelingen zijn verricht, zijn alle verdere acties zinloos. [..]”

2.4 Nadat verweerder per e-mail van 7 augustus 2009 aan klager nogmaals kenbaar had gemaakt kennis te willen nemen van de stuitingshandelingen, heeft klager hem diezelfde dag toegezegd de gevraagde stukken te doen toekomen. Klager heeft verweerder daarop een aantal stuitingsbrieven ter beschikking gesteld. In deze brieven wordt onder andere verwezen naar de exploten van 28 november 2000 die zouden zijn uitgereikt. Die exploten zijn niet aan verweerder ter beschikking gesteld.

2.5 Per e-mail van 14 juni 2010 heeft verweerder klager erop gewezen dat, ervan uitgaande dat verweerder tot 25 november 2005 de vorderingen altijd op de juiste manier heeft gestuit, zijn vorderingen op 25 november 2010 zullen verjaren.

2.6 Na toezending van de concept-dagvaarding heeft verweerder in een e-mail van 7 september 2010 aan klager geschreven, voor zover relevant:

“[..] Ik wijs u er nogmaals op dat ik de kans reëel acht dat de procedure niet gewonnen wordt, gelet op de uitspraken die in het verleden door de Nationale Ombudsman en gerechtshoven zijn gedaan in artikel 12 SV procedures. Ik ben evenwel bereid de procedure aanhangig te maken op uw verzoek. [..] Voorts kan er gediscussieerd worden over de wijze waarop u uw vorderingen in het verleden gestuit hebt. Kortom, een procedure is niet zonder risico, maar een procedure is ook niet kansloos. [..]”

2.7 Op 17 september 2010 heeft verweerder namens klager de Staat der Nederlanden gedagvaard. Op 28 juni 2011 vond de comparitie van partijen plaats ten overstaan van de rechtbank ’s-Gravenhage. In haar voorlopig oordeel liet de rechter weten de zaak verjaard te achten en voor het overige niet toewijsbaar. Partijen hebben vervolgens de zaak met gesloten beurzen beëindigd.

2.8 Bij brief van 16 augustus 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klager onvoldoende heeft gewezen op het risico van verjaring van zijn vorderingen en derhalve is klager van mening dat verweerder de door hem betaalde declaraties ten bedrage van circa € 7.000,- aan klager dient te restitueren.

4 BEOORDELING

4.1 Het is begrijpelijk dat klager teleurgesteld is over de verjaring van zijn vorderingen en dat hij mede daardoor de procedure heeft verloren, maar dat wil nog niet zeggen dat verweerder als advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. De raad is gelet op de brief van 6 augustus 2009 en de e-mailberichten van 7 augustus 2009 en 7 september 2010 van oordeel dat verweerder klager voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s van verjaring in deze zaak. Daarbij komt dat klager verweerder een stuitingsbrief heeft getoond, die op correcte wijze is betekend en waarin wordt verwezen naar een eerdere stuitingsbrief van 28 november 2000. Ondanks aandringen van verweerder heeft klager verweerder geen bewijs geleverd met betrekking tot de betekening van deze laatste stuitingsbrief. Voor zover nodig oordeelt de raad dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door er op te vertrouwen dat klager aan hem juiste gegevens had verstrekt. De raad acht de klacht derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

 - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl