Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:51

Zaaknummer

13-157

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van klager namens zichzelf en als bestuurslid van de informele belangenvereniging Slachtoffers Oplichting en Advocatuur Flevoland (SOA) tegen  advocaat bij wie de echtgenote van klager voorheen in dienst was. Klager verwijt de advocaat dat hij van klager heeft gezegd dat hij leed of herstellende was van een whiskyverslaving en dat hij aan hem toevertrouwde dossiers ongeordend aan klager of diens familie heeft geretourneerd. Verweerder ontkent de aan hem gemaakte verwijten. De beweringen zijn door klager niet onderbouwd en gesubstantieerd. Bij dergelijke ernstige beschuldigingen zoals klager aan het adres van verweerder heeft geuit mag worden verlangd dat klager – wat voor de hand ligt – meteen al man en rugnummer noemt. Hoe dat door en bij een behandeling ter zitting (alsnog) anders zou kunnen worden is door klager niet aangegeven. De vraag of klager in zijn kwaliteit van bestuurslid van SOA ontvankelijk is (de voorzitter begrijpt dat de beide klachtonderdelen betrekking hebben op klager zelf en op zijn familie) kan blijven rusten.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 31 juli 2013

in de zaak 13-157

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A ,

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te A   

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 2 juli 2013 met kenmerk RvT 1213-0006/LB/sd, door de raad ontvangen op 3 juli 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich (eerst) met een brief van 4 maart 2013 tot de deken gewend met het verzoek om onmiddellijk te willen ingrijpen in allerlei tegenover klager en zijn familie onrechtmatig gedrag van verweerder. Op 20 april 2013 kwam het in een vervolg daarop tot een klacht tegen verweerder en het is die klacht die thans aan de orde is.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

a) door meerdere malen mede te delen dat klager leed aan of herstellende was van een whiskyverslaving,

b) door de aan verweerder toevertrouwde dossiers ongeordend aan klager of diens familie te retourneren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder ontkent de hem gemaakte verwijten en ziet deze en de feitelijke toelichting daarop van klager als leugens. Dat verweer zal, voor zoveel nodig, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen aan de orde komen.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft de volgende achtergrond. Klager is de echtgenoot van mevrouw mr. M. Mr. M is bij verweerder in dienst geweest. Aan dat dienstverband is een einde gekomen. Dat is gepaard gegaan met en gevolgd door hevige conflicten. Klager is bestuurslid van de informele belangenvereniging Slachtoffers Oplichting en Advocatuur Flevoland (verder af te korten tot SOA, zoals de vereniging dat zelf ook doet). Klager treedt in deze zaak op voor zichzelf, omdat hij en zijn familie gedupeerd worden/zijn door het gedrag van verweerder, en in zijn kwaliteit van bestuurslid van SOA die zich de belangen van door verweerder teleurgestelde cliënten aantrekt. In de klachtbrief wordt een uitgebreide feitelijke onderbouwing gegeven van de verschillende hiervoor genoemde klachtonderdelen. Verweerder ontkent, zoals gezegd, die verwijten.

4.2 Ook in het tuchtrecht geldt dat een klager als diens feitelijke beweringen door de verweerder worden weersproken die beweringen (alsnog) dient te onderbouwen en te substantiëren. Dat is niet gebeurd in de klachtbrief en ook niet nadien. Bekend met het verweer heeft klager volstaan met het verzoek aan de deken om de klacht door te leiden naar de raad.

4.3 De klachtbrief zelf ging vergezeld van één (1) bijlage. Klager zegt daarvan in de klachtbrief op bladzijde 3: “Ik heb op 31 juli 2012 de brief die ik in de bijlage meestuur gezonden”. Die bijlage, een faxbericht van klager aan verweerder van 31 juli 2012 (dat blijkt uit het verzendrapport dat daarbij hoort) bestaat uit 6 inktzwarte bladzijden. Klager heeft niet gereageerd op de mededeling van verweerder dat (ook) hij in het faxbericht van 31 juli 2012 dat klager gebruikt om zijn stellingen feitelijk te onderbouwen alleen maar 6 zwarte bladzijden heeft aangetroffen. Ook los daarvan schiet de klachtbrief zelf tekort in die onderbouwing. Verwezen wordt naar de verschillende op bladzijde 3 van de klachtbrief genoemde feitelijkheden.

4.4 Immers:

- het faxbericht van 19 september 2012 zou toch geproduceerd hebben kunnen worden. Het bericht mankeert aan het dossier;

- de politieman, met wie klager zegt contact te hebben gehad over het feit dat verweerder met die politieman over klagers verslaving zou hebben gesproken, zal toch een naam hebben, maar die wordt niet genoemd;

- dat verweerder over diezelfde verslaving van klager bij het kort geding van 21 september 2012 heeft gesproken moet te reconstrueren zijn geweest;

- datzelfde geldt voor de stelling dat verweerder zich in diezelfde zin heeft uitgelaten in een verklaring die is verzonden naar de rechtbank Leeuwarden

- en voor het “processtuk“ dat “eind 2012” door verweerder zou zijn ingediend;

- de “diverse advocaten” zullen een naam hebben, maar namen worden niet genoemd;

- er zullen toch leden van SOA zijn die klager aan een onderbouwing van zijn stelling dat verweerder hem ervan beschuldigd heeft dat hij dossiers zou hebben gestolen en whiskyverslaafd zou zijn, hadden moeten kunnen helpen.

Voor géén van deze feitelijke aspecten is ook maar iets van een feitelijke onderbouwing aangeleverd door klager terwijl die stellingen zich wel voor een dergelijke onderbouwing lenen.

Bij dergelijke ernstige beschuldigingen zoals klager aan het adres van verweerder heeft geuit mag worden verlangd dat klager – wat voor de hand ligt – meteen al man en rugnummer noemt. Hoe dat door en bij een behandeling ter zitting (alsnog) anders zou kunnen worden is door klager niet aangegeven. Deze conclusie raakt beide onderdelen van de klacht.

4.5 Dat leidt tot het oordeel dat de zaak door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet kan worden afgedaan omdat de klacht en de verschillende onderdelen daarvan kennelijk ongegrond zijn. De vraag of klager in zijn kwaliteit van bestuurslid van SOA ontvankelijk is (de voorzitter begrijpt dat de beide klachtonderdelen betrekking hebben op klager zelf en op zijn familie) kan blijven rusten.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 31 juli 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-  klager

en per gewone post aan:

- klager en verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten