Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4167

Zaaknummer

M245-2013

Inhoudsindicatie

Een enkel proces-verbaal van politie kan niettot de conclusie leiden dat verweerder willens en wetens valse aangifte jegens klager heeft gedaan. Dit betreft immers een vraag van strafrechtelijke aard die is voorbehouden aan een strafrechter in een strafrechtelijke procedure. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 maart 2013

in de zaak M245-2012

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

klager

 

tegen:

 

B

verweerder

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 3 september 2012 met kenmerk D, door de raad ontvangen op 4 september 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement M, thans  arrondissement L, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2013 in aanwezigheid van klager,verweerder en zijn raadsman en gemachtigde . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-          Het klachtdossier;

-          Een brief van klager d.d. 11 december 2012, met bijlagen.

-          Een brief van verweerder d.d. 7 januari 2013, met bijlagen.

 

2                FEITEN

2.1         Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

Klager en verweerder zijn op 8 oktober 2009 betrokken geraakt bij een aanrijding op de A2. Verweerder heeft op 9 oktober 2009 aangifte gedaan tegen klager wegens poging tot doodslag en doorrijden na aanrijding. Op 15 december 2009 heeft verbalisant X proces-verbaal opgemaakt van zijn bevindingen naar aanleiding van de aanrijding op 8 oktober 2009, waaruit blijkt dat hij op die datum contact heeft gehad met verweerder en aan deze heeft medegedeeld dat klager de plaats van het ongeval niet had verlaten. Klager is in verband met de aanrijding, bij vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank R d.d. 12 mei 2011, veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. In hoger beroep is klager alsnog vrijgesproken. Verweerder heeft klager bij brief van 13 oktober 2009 civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Verweerder heeft in de strafrechtelijke- en civielrechtelijke kwestie, zowel naar klager als naar diverse andere instanties, brieven geschreven op briefpapier van zijn kantoor.

 

2.2         Bij brief van 2 juli 2012 met bijlagen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder .

 

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt - zakelijk weergegeven -  het volgende in:

Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Op   9 oktober 2009 heeft hij willens en wetens bij de politie valse aangifte gedaan tegen klager wegens verlaten van de plaats van het ongeval, aangezien hij al een dag eerder van de politie te horen had gekregen dat klager zich daar niet schuldig aan had gemaakt.

 

4                VERWEER

4.1         De klacht is niet ontvankelijk nu het gaat om dezelfde feiten en omstandigheden als waarover eerder tevergeefs is geklaagd ( klacht O en de klacht naar inhoud en strekking hetzelfde is. De vraag is welk belang klager heeft bij de klacht nu de aangifte niet tot vervolging heeft geleid. De betreffende politiemutatie kreeg verweerder pas na de aangifte en ook veel later de personalia van klager.

 

5                BEOORDELING

5.1         De ontvankelijkheid

De raad overweegt allereerst dat verweerder in zowel de strafrechtelijke- als civielrechtelijke kwestie uitvoerig met zowel klager als diverse andere betrokken instanties heeft gecorrespondeerd op briefpapier van zijn kantoor en daarbij tevens zijn beroepsuitoefening als advocaat uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht. De raad acht om die reden voldoende verband aanwezig met de praktijkuitoefening als advocaat om de klacht aan het advocatentuchtrecht te toetsen.

De raad stelt voorts vast dat de onderhavige klacht voortkomt uit dezelfde omstandigheden als die ten grondslag lagen aan de klacht van klager onder nummer O. Deze is gelijktijdig doch niet gevoegd met onderhavige klacht behandeld ter zitting van de raad d.d. 28 januari 2013 [ zaaknummer M245-2012]. Naar het oordeel van de raad treft het verwijt van klager in de onderhavige zaak evenwel een ander handelen van verweerder waarover klager zich niet eerder heeft beklaagd, namelijk het willens en wetens doen van aangifte van strafbare feiten terwijl verweerder (vanwege het contact met verbalisant X de dag daarvoor) in zekerheid verkeerde dat deze feiten zich niet hadden voorgedaan. Dat de aangifte van verweerder uiteindelijk niet heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging van klager, doet hier niet aan af nu klager ook door een enkele aangifte in beginsel in zijn belangen kan worden geschaad. Gelet op het bovenstaande zal de klacht ontvankelijk worden verklaard.

De raad overweegt voorts het volgende.

5.2         De advocaat dient zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. De klacht zal in het licht van dit criterium worden beoordeeld. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M d.d. 15 december 2009. Anders dan klager heeft betoogd kan dit proces-verbaal, mede gelet op de aangifte van verweerder d.d. 9 oktober 2009, naar het oordeel van de raad niet leiden tot de conclusie dat verweerder opzettelijk valse aangifte heeft gedaan ter zake van doorrijden naar ongeval en dientengevolge in zijn functie als advocaat opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. Dit betreft immers een vraag van strafrechtelijke aard waarbij de bewezenverklaring en kwalificatie van de verweten feiten is voorbehouden aan een strafrechter in een strafrechtelijke procedure. Deze staat niet ter beoordeling van een verbalisant van politie, noch aan de raad.

De raad stelt voorts vast dat verweerder de klacht heeft betwist. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat verweerder opzettelijke valse aangifte heeft gedaan. Nu de lezingen van partijen omtrent hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide het meest aannemelijk is, kan de klacht niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu dit in de onderhavige zaak niet is komen vast te staan, zal de klacht ongegrond worden verklaard.

 

 

 

 

 

6         BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

-       de klacht ontvankelijk

-       de klacht ongegrond

                                               

            Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. I.E.M. Sutorius, Th. Kremers , A.A. Freriks,             R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en             uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2013 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op  26 maart 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

 

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl