Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:204

Zaaknummer

13-65

Inhoudsindicatie

Tegenstrijdig belang: verweerder heeft in het kader van een overleg met de wederpartij een dossier aangelegd, aan de wederpartij een declaratie  verstuurd, de betaling daarvan verlangd en in een brief voorstellen geformuleerd met betrekking tot zijn toekomstige honorering. Deze feiten zijn voldoende om aan te nemen dat sprake was van een opdracht ook al is een expliciete opdrachtbevestiging niet gegeven en stelde verweerder zijn cliënten op de hoogte van het contact met de wederpartij.

Inhoudsindicatie

Door deze feiten ten overstaan van de deken te verzwijgen naar aanleiding van een klacht in 2008 van één van zijn cliënten (dat er sprake zou zijn van een ongeoorloofde belangenverstrengeling) en stellig te ontkennen dat hij voor de wederpartij optrad, handelde verweerder klachtwaardig.

Uitspraak

Beslissing van 9 september 2013

in de zaak 13-65

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. L., in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement M

klager

tegen:

mr.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 maart 2013 met kenmerk [    ], door de raad ontvangen op 7 maart 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de daarbij gevoegde stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder stond vanaf 2004 en daarop volgende jaren diverse cliënten bij van camping [    ], hierna ‘de camping’, tegen de gemeente en de eigenaar/exploitant van de camping, de heer A.. In het voorjaar van 2007 heeft de heer A. verweerder benaderd met het verzoek om mee te denken over een constructie waarbij aan de bewoners, waaronder de cliënten van verweerder, dertigjarige huurcontracten zouden kunnen worden verleend. Er heeft een oriënterend gesprek plaatsgevonden in februari 2007 op het kantoor van verweerder in aanwezigheid van een makelaar en een notaris. Het aldaar besprokene heeft geen vervolg gekregen. Verweerder heeft vervolgens op 5 juni 2007 aan de heer A. een declaratie toegezonden ten bedrage van € 416,51 inclusief btw voor verrichte werkzaamheden over de periode tot en met 31 mei 2007. Op 9 juli 2007 is een betalingsherinnering gestuurd. De heer A. heeft geprotesteerd tegen de declaratie, omdat er geen opdracht aan ten grondslag zou liggen. Vervolgens heeft een bespreking op 19 juli 2007 plaatsgevonden, waarin is afgesproken dat de declaratie zou worden gecrediteerd. In het gesprek is eveneens aan de orde gekomen hoe verweerder zijn kosten voor het opstellen van huurcontracten in de toekomst in rekening zal kunnen brengen. Het besprokene en de creditering van de declaratie is bij brief van 30 juli 2007 bevestigd.

2.3    Medio 2008 heeft Achmea Rechtsbijstand verweerder verzocht de belangen van mevrouw B. inzake de door de campingeigenaar gedane opzegging en aangekondigde ontruimingsprocedure te behartigen. Bij brief d.d. 8 september 2008 heeft mevrouw B. zich bij de deken beklaagd over verweerder. Mevrouw B. verweet verweerder in het verleden en mogelijk nog steeds op te treden voor de wederpartij, de heer A., als gevolg waarvan haar belangen niet goed zijn behartigd. Naar aanleiding van deze klacht heeft verweerder bij brief van 11 maart 2009 herhaaldelijk en met klem ontkend dat de heer A. een cliënt van hem was (geweest). Vanwege deze stellige ontkenning heeft de deken klaagster geadviseerd haar klacht niet door te zetten. De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft bij beslissing van 26 juni 2009 de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Dragende overweging voor de ongegrondverklaring was het gegeven dat “verweerder de aantijging met klem ontkend heeft en uitgebreid uiteen heeft gezet hoe hij in de opvolgende stadia van de verschillende conflicten te werk is gegaan”. Verweerder heeft destijds ten overstaan van de Deken geen melding gemaakt van de door hem aan de heer A. toegestuurde declaratie.

2.4    Bij e-mailbericht d.d. 31 juli 2012 heeft mevrouw B. zich wederom tot de deken gewend. Ze heeft om heropening van het dossier verzocht en een kopie van de declaratie die verweerder aan de heer A. heeft verstuurd overgelegd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    verweerder in de periode van 13 februari 2007 tot en met 19 april 2007 de heer A. heeft geadviseerd, terwijl hij tegelijkertijd de belangen van de wederpartij van de heer A. behartigde;

b.    verweerder bij het dekenonderzoek naar de klacht van mevrouw B., in de fase van beoordeling van de raad en het huidige vervolgonderzoek tot 11 januari 2013, heeft ontkend dat hij als advocaat had gewerkt voor de heer A..

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft destijds niet het gevoel of de overtuiging gehad dat hij optrad voor de heer A.. Op verzoek van de heer A. is er een oriënterende bespreking geweest over een mogelijke oplossing van het geschil die de belangen van de bewoners (zijn cliënten) diende. Zijn cliënten heeft hij op de hoogte gesteld van dit contact. Hij heeft geen opdrachtbevestiging aan de heer A. gezonden. Er is wel een dossier geopend, zodat hij de stukken kon opbergen. Omdat er nogal wat tijd mee gemoeid was, heeft hij de heer A. een declaratie toegestuurd. Deze is na protest van de heer A. meteen gecrediteerd.

4.2    Verweerder heeft erkend dat hij de Deken in het kader van het onderzoek van de klacht in 2008/2009 niet volledig heeft geïnformeerd.  Verweerder wilde mevrouw B. niet méér in handen geven ter onderbouwing van haar klacht. Verweerder erkent dat hij, alhoewel hij in 2007 de heer A. niet als zijnde zijn cliënt beschouwde, achteraf wél tot die conclusie moet komen gelet op het geopende dossier en de toegestuurde declaratie. 

5    BEOORDELING

5.1    Klachtonderdeel a.

Centrale vraag bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel is de vraag of verweerder is opgetreden voor de heer A. en er dus sprake is geweest van een tegenstrijdig belang. De raad is van oordeel dat dat het geval is geweest, gelet op het feit dat verweerder een dossier heeft aangelegd, aan de heer A. een declaratie heeft verstuurd, de betaling daarvan heeft verlangd en in zijn brief van 30 juli 2007 voorstellen heeft geformuleerd met betrekking tot zijn toekomstige honorering. Deze feiten zijn voldoende om aan te nemen dat sprake was van een opdracht , ook al is een expliciete opdrachtbevestiging niet gegeven. Het feit dat verweerder zijn cliënten, de bewoners van de camping over het contact heeft geïnformeerd en hij de heer A. niet als cliënt beschouwde, maakt het bovenstaande niet anders. Nu verweerder eveneens optrad voor de bewoners van de camping en sprake was van een (mogelijk) conflicterend belang met dat van de heer A., is de raad van oordeel dat verweerder de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

5.2    Klachtonderdeel b.

In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht die mevrouw B. in 2008 tegen verweerder heeft ingediend, heeft verweerder meer dan eens stellig ontkend voor de heer A. te zijn opgetreden. In het kader van het onderzoek van de tweede klacht van mevrouw B., welk onderzoek heeft geleid tot de onderhavige klachtzaak, heeft verweerder aanvankelijk eveneens ontkend dat hij voor A. is opgetreden.

Door de ontkenning van verweerder in het kader van het eerste onderzoek, althans het gegeven dat hij de Deken niet volledig heeft geïnformeerd omtrent feiten en omstandigheden waarvan verweerder redelijkerwijs kon veronderstellen dat deze voor een onderzoek naar en beoordeling van de klacht destijds van belang waren,  heeft verweerder een gedegen onderzoek door de Deken en een beoordeling van de tuchtrechter op basis van alle relevante feiten tegengewerkt. Het belang van de tuchtrechtspraak vordert dat een advocaat, die wordt aangesproken op een mogelijk tuchtrechtelijk vergrijp, openheid van zaken geeft en geen feiten, waarvan hij redelijkerwijs moet weten dat deze voor een goed oordeel van de zaak van belang zijn, achter houdt. Klachtonderdeel b is derhalve eveneens gegrond.

5.3     Gelet op in het bijzonder de aard van de onder b verweten gedraging ziet de raad aanleiding tot het opleggen van de maatregel van berisping.

BESLISSING

De raad verklaart de klachtonderdelen a. en b. gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een berisping opgelegd.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, C.J. Lunenberg-Demenint, F.A.M. Knüppe en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier    voorzitter