Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:20
Zaaknummer
M 294 - 2012
Inhoudsindicatie
Een verzoek aan de rechtbank om de wederpartij geen repliek of pleidooi toe te staan is op zichzelf niet klachtwaardig. Het is immers aan de rechtbank om het verder verloop van de procedure te bepalen. Wat betreft het overleggen van confraternele correspondentie behoudt een advocaat – ook na een positief advies van de deken – zijn eigen verantwoordelijkheid. De geciteerde passages uit de conclusies van verweerder houden geen verband met het geschil of enig handelen van de wederpartij, maar richten zich rechtstreeks tegen klager en zijn jegens hem denigrerend te noemen.
Inhoudsindicatie
Klacht deels gegrond; maatregel berisping.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 24 juni 2013
in de zaak M 294 - 2012
naar aanleiding van de klacht van:
Mr C.
klager
tegen:
Mr H.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 5 november 2012, met kenmerk DOK 7105, door de raad ontvangen op 7 november 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 april 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 5 november 2012 met bijlagen, voorts heeft de raad kennis genomen van de brief van klager aan de raad van 4 april 2013 met bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 In een procedure die aanhangig is geweest bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch zijn klager en verweerder voor wederzijdse partijen als raadsman opgetreden.
2.2 In deze procedure is door verweerder confraternele correspondentie overgelegd, nadat hij daarover in zijn brief aan de deken van 1 maart 2012 advies had gevraagd. De deken heeft in zijn reactie daarop van 6 maart 2012 aan verweerder te kennen gegeven dat naar zijn mening het belang van de cliënt van verweerder bepaaldelijk vorderde dat bedoelde correspondentie werd overgelegd.
2.3 In zijn conclusie van antwoord waarbij bedoelde confraternele correspondentie wordt overgelegd, vraagt verweerder de rechtbank geen repliek of pleidooi meer aan de wederpartij toe te staan om zijns inziens onnodige kosten te vermijden, aan welk verzoek de rechtbank geen gevolg heeft gegeven.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:
3.1 Verweerder heeft confraternele correspondentie in het geding gebracht zonder toestemming van klager en zonder dat het belang van zijn cliënt dit bepaaldelijk vorderde, daarmede gedragsregel 12 overtredend.
3.2 Verweerder heeft gepoogd te voorkomen dat klager nog zou reageren op de bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte confraternele correspondentie door de rechtbank te verzoeken geen repliek of pleidooi toe te staan. Daarmede heeft hij in strijd gehandeld met gedragsregel 14.
3.3 Verweerder heeft in strijd met de gedragsregels 17 en 31 gehandeld door zich in zijn processtukken onnodig grievend jegens klager uit te laten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert aan dat het belang van zijn cliënt bepaaldelijk vorderde dat door hem de confraternele correspondentie werd overgelegd. Hij verwijst in dat verband mede naar de visie van de deken zoals neergelegd in diens brief aan verweerder van 6 maart 2012.
4.2 Verweerder bestrijdt dat hij in strijd met gedragsregel 14 lid 1 zou hebben gehandeld. Hij heeft zoals te doen gebruikelijk producties overgelegd bij zijn conclusie van antwoord en beslist niet aan klager de mogelijkheid willen ontnemen daarop te reageren.
4.3 Naar de mening van verweerder heeft een advocaat de vrijheid de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goed dunkt en mag hij om die reden (procesrechtelijk) laakbaar handelen van de advocaat van de wederpartij aan de kaak stellen.
5 BEOORDELING
5.1 In het eerste onderdeel van zijn klacht stelt klager dat verweerder in strijd met gedragsregel 12 heeft gehandeld door in een procedure confraternele correspondentie over te leggen zonder toestemming van klager en zonder dat het belang van zijn cliënt dit bepaaldelijk vorderde. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat hij door het overleggen van deze correspondentie slechts het belang van zijn cliënt heeft gediend en dat hij, toen klager daarmede niet instemde, hierover advies van de deken heeft ingewonnen zoals voorgeschreven in gedragsregel 12 lid 2.
5.2 De ratio van gedragsregel 12 is daarin gelegen dat over een zaak tussen advocaten overleg gepleegd moet kunnen worden en/of standpunten moeten kunnen worden uitgewisseld zonder dat de rechter, aan wie het geschil is voorgelegd, daarmede bekend raakt. Dit leidt er toe dat confraternele correspondentie door een advocaat – zonder toestemming van de advocaat van zijn wederpartij – slechts dan mag worden overgelegd, indien het belang van zijn cliënt dit bepaaldelijk vordert. Niet van belang is daarbij of door de deken hierover al of niet een positief advies is uitgebracht. Een advocaat houdt wat dit betreft zijn eigen verantwoordelijkheid.
5.3 De raad stelt vast dat verweerder noch in zijn brief aan de deken van 3 augustus 2012, waarin hij reageert op de tegen hem ingediende klacht, noch in zijn ter zitting gegeven toelichting op dit onderdeel van de klacht duidelijk heeft gemaakt welke belangen van zijn cliënt door het overleggen van deze correspondentie werden gediend. De gevoerde discussie ging in dat stadium over de vraag of door klager voortijdig was gedagvaard zonder het verweer van verweerder daarover af te wachten en/of daarvan melding te maken in de dagvaarding. Niet valt in te zien op welke wijze het (processuele) belang van de cliënt van verweerder hierdoor is geschaad. Diens verweer is immers uitgebreid aan de orde gekomen in de verdere procedure, maar door de rechtbank – naar later is gebleken uit het vonnis van 17 februari 2013 – niet gehonoreerd. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.
5.4 Klager baseert het tweede onderdeel van zijn klacht – handelen in strijd met gedragsregel 14 lid 1 – op de navolgende passage in de conclusie van antwoord van verweerder:
(punt 67): “Mocht uw rechtbank oordelen dat M. op basis van de dagvaarding toch ontvangen kan worden in haar vorderingen, ondanks haar verfoeilijke handelwijze, dan verzoekt H. wel uitdrukkelijk om aan M. – gezien die handelwijze – geen repliek of pleidooi toe te staan indien zij daarom vraagt.”
De raad is van oordeel dat gedragregel 14 lid 1 niet is geschreven voor een situatie, die klager aan dit klachtonderdeel ten grondslag legt. Het is immers – zoals klager ook zelf in zijn klacht aangeeft – aan de rechtbank om het verdere verloop van de procedure te bepalen zoals in dit geval ook is gebeurd. Van enig klachtwaardig handelen kan dan ook niet gesproken worden.
5.5 Aan het derde onderdeel van de klacht heeft klager ondermeer de volgende passages uit de conclusie van antwoord ten grondslag gelegd:
(punt 60): “Gezien zulks ook klachtwaardig is en eveneens hoogst onfatsoenlijk en in strijd met de beginselen welke aan het burgerlijk procesrecht ten grondslag liggen.”
en
(punt 61): “Dat hij doet waar hij zin in heeft, dat het hem ondanks de telefax van mr. H. volkomen vrij stond om vlak vóór het kennisnemen van het standpunt van de tegenpartij er nog gauw even een standaard dagvaardinkje uit te knallen. Hij wenste blijkbaar – niet geheel onbegrijpelijk – dat uw rechtbank geen kennis zou nemen van de weinig verheffende taferelen welke zich in deze hebben afgespeeld.”
alsmede de volgende passages uit de conclusie van dupliek:
(punt 44): “Terecht merkt M. op dat tegen mr. C. geen klacht is ingediend, maar de reden daarvan is niet dat hij niet klachtwaardig zou hebben gehandeld, zoals M. stelt, maar dat de advocaat van H. inschat dat het gedrag van mr. C. voor de raad van discipline niet ernstig genoeg zou zijn om hem de maatregel van schorsing op te leggen, zodat het naar verwachting bij een berisping zou blijven, waarvan mr. C. waarschijnlijk toch niet wakker zal liggen (althans dat is de inschatting dezerzijds op basis van de ervaringen tot op heden met deze advocaat).”
en
(punt 60): “De advocaat van M. zou er goed aan doen eens een inleidend boek in het privaatrecht te bestuderen alvorens zijn vakbroeder ten onrechte het aan diens persoon gerichte verwijt te maken dat hij “helemaal zou doorslaan”.”
5.6 Mede op grond van het feit dat de geciteerde passages geen of nauwelijks verband houden met het geschil of enig handelen van de wederpartij, maar zich rechtstreeks richten tegen klager, is de raad van oordeel dat verweerder daarmede de grenzen van betamelijkheid heeft overschreden. Deze passages zijn ten opzichte van klager bepaaldelijk denigrerend te noemen. Zulks klemt temeer nu verweerder – wetende dat klager zich hieraan in de conclusie van antwoord had gestoord – hiermede in zijn conclusie van dupliek onverminderd doorging. De raad acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
Hij acht een tuchtrechtelijke reactie van een berisping ten aanzien van de gegronde onderdelen van de klacht gepast en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de onderdelen 1 en 3 van de klacht gegrond en legt aan verweerder deswege op de maatregel van berisping.
- verklaart onderdeel 2 van de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mw. mr. A. Groenewoud, mw. mr. Th. Kr emers, mw. mr. A.A. Freriks en mr. R.G.A.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl