Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4200

Zaaknummer

12-298A

Inhoudsindicatie

 Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Niet vast komen te staan dat verweerder onjuist heeft opgetreden of geadviseerd. Overige klachtonderdelen missen elke grondslag. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 8 april 2013

in de zaak 12-298A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 november 2012 op de klacht van:

mevrouw

gemachtigde: mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 10 oktober 2012 met kenmerk 1112-382, door de raad ontvangen op 11 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 9 november 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 november 2012 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 15 november 2012, door de raad ontvangen op 19 november 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2013 in aanwezigheid van klaagster, haar echtgenoot, de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 15 november 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft klaagster in 2011 als advocaat bijgestaan in een arbeidsrechtkwestie, te weten een geschil dat zij had met haar voormalig werkgeefster.

2.3 De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en haar werkgeefster is bij beschikking van 19 mei 2011 door de kantonrechter ontbonden. De rechter heeft klaagster een vergoeding van € 3.800,- toegekend ten laste van werkgeefster.

2.4 De kantonrechter heeft hiertoe onder meer overwogen:

"7. Bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift is de kantonrechter gebleken dat [klaagsters] geestelijke gezondheid ernstig te wensen overlaat. Het is duidelijk dat zij niet heeft meegewerkt aan vaststelling van haar ziektebeeld en aan haar re-integratie, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit, geheel of gedeeltelijk, aan haar ziekte te wijten kan zijn en als zodanig niet zonder meer aan haar kan worden verweten. Anderzijds wordt overwogen dat deze omstandigheid, hoe klemmend ook, niet voor risico van [werkgeefster] komt.

8. (...) Het kan [werkgeefster] niet zijn ontgaan dat [klaagster] in haar eigen werkelijkheid leeft. Van [werkgeefster] had verwacht mogen worden dat zij door middel van de Arbodienst (...) stappen zou hebben ondernomen om tot een juiste beoordeling van [klaagsters] geestelijke gezondheid te komen".

2.5 Bij brief met bijlagen aan de deken van 10 januari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.6 Op 23 januari 2012 hebben partijen met elkaar gesproken, waarna verweerder dezelfde dag aan de deken heeft geschreven dat de lucht geklaard was. Klaagster heeft de deken bij brieven van 23 en 26 januari 2012 bericht dat zij geen verdere behandeling van de klacht wenste.

2.7 Bij brief van 28 februari 2012 aan de deken heeft klaagster zich weer over verweerder beklaagd. Zij heeft haar klacht nadien aangevuld en toegelicht in vijf uitvoerige brieven aan de deken.

2.8 Tijdens het dekenspreekuur van 2 augustus 2012 hebben klaagster en haar echtgenoot met verweerder gesproken onder leiding van de plaatsvervangend deken tijdens het dekenspreekuur. Na dit gesprek heeft klaagster verzocht om doorzending van de klacht naar de raad van discipline.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij haar belangen in het arbeidsgeschil met haar voormalige werkgeefster niet goed behartigd heeft doordat hij voor haar geen hoger beroep heeft willen instellen tegen de beschikking van de kantonrechter Amsterdam van 19 mei 2011 waarbij haar arbeidsovereenkomst per 1 juni 2011 is ontbonden en voorts verzuimd heeft voor haar een loonvordering in te stellen;

b) klaagster door zijn toedoen/nalaten zodanig in de problemen is gekomen dat zij dakloos is geraakt;

c) hij zijn toezegging haar bijstand te zullen verlenen in een zaak waarin zij door het ziekenfonds was gedagvaard in verband met openstaande premies, niet is nagekomen;

d) hij zijn toezegging in de 'witwas-zaak', waar volgens klaagster de Rabobank bij betrokken is, de papieren boven tafel te krijgen en actie te ondernemen niet is nagekomen en in plaats daarvan alles heeft geloofd wat de politie over deze zaak heeft opgemerkt;

e) hij zich al jaren geleden in de 'witwas-zaak' als advocaat van klaagster blijkt te hebben onttrokken terwijl hij dit niet aan klaagster had medegedeeld, waardoor klaagster gedurende vier jaar ten onrechte op verweerder heeft vertrouwd en thans is gebleken dat hij geen enkel resultaat voor klaagster en haar familie heeft bereikt;

f) hij steekpenningen heeft aangenomen en een relatie heeft met huurmoordenaars;

g) hij klaagster bij schijnzittingen van de rechtbank heeft binnengelokt waarbij uitspraak werd gedaan door valse rechters.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte de klacht in alle onderdelen ongegrond heeft verklaard, waarbij klaagster haar klachten jegens verweerder heeft herhaald.

4 BEOORDELING

4.1 Naar het oordeel van de raad had de voorzitter uit de stukken geen andere conclusie kunnen trekken dan dat de klacht kennelijk ongegrond is. Ook in de verzetprocedure heeft klaagster geen nadere gegevens verstrekt waaruit zou moeten volgen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2 Nu klaagster niet heeft gemotiveerd waarom de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet tot een kennelijk ongegrond¬verklaring had mogen komen, moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Roëll, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, A. van Marwijk Kooy, H.B. de Regt en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2013.

Griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.