Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:198

Zaaknummer

13-160

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Verweerder handelde niet klachtwaardig door de voorzitter van de RvD te verzoeken een andere deken aan te wijzen voor de instructie van het onderzoek, gelet op de twee eerdere klachten die klager tegen verweerder heeft ingediend. Art 46a lid 3 Advocatenwet is in deze niet van toepassing.

Uitspraak

Beslissing van 9 september 2013

in de zaak 13-160

naar aanleiding van de klacht van:

1. VvE

en

2. H.

klagers

tegen:

mr.[    ],

advocaat te A. in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 6 augustus 2013, met kenmerk [    ], door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, en van de bij deze brief gevoegde bijlagen.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij klaagschrift van 22 juni 2013 hebben klagers een klacht ingediend tegen mr. R., griffier van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid). Deze klacht is namens verweerder doorgezonden aan de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden bij brief d.d. 24 juni 2013. In deze brief wordt namens verweerder gesteld dat er door klagers al eerder twee klachten zijn ingediend tegen verweerder en wordt het verzoek gedaan het onderzoek en afwikkeling van de klacht te verwijzen naar een andere deken, bij voorkeur de deken van het arrondissement Noord-Nederland.

1.3    Bij brief van 26 juni 2013 met bijlagen heeft de heer H. de VvE een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A.

1.4    Bij beslissing van 3 juli 2013 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het resort Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid) op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 4 Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Noord-Nederland voor instructie van de klacht aangewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

a)    De klacht tegen mr. R. is door verweerder q.q. doorgezonden aan de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2013. In de namens verweerder q.q. geschreven brief wordt voorts aangegeven dat er door de VvE/H. eerder twee klachten zijn ingediend tegen verweerder, welke ter instructie zijn verwezen naar de deken Noord-Nederland, zodat het de voorkeur verdient bedoelde klachten van 22 juni 2013 eveneens te verwijzen naar de deken Noord-Nederland. Hierdoor handelde verweerder in strijd met het bepaalde in de Advocatenwet, door de klacht niet ter kennis van het Hof van Discipline te brengen. Immers, artikel 46a lid 3 luidt: “Met betrekking tot de leden-advocaten, de plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier van de Raden van Discipline wordt de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitgeoefend door een door de voorzitter van het Hof van Discipline naar aanleiding van een ingekomen klacht ambtshalve aan te wijzen andere Raad van Discipline. Van een zodanige verwijzing geeft de voorzitter van het Hof van Discipline kennis aan de aangewezen Raad van Discipline alsmede aan de deken die de klacht ter kennis heeft gebracht van het Hof van Discipline en aan de klager.”

De wet is derhalve duidelijk: de voorzitter van het Hof van Discipline wijst een Raad aan die de klacht gaat behandelen, zodra de deken de klacht ter kennis heeft gebracht van het Hof van Discipline. Desondanks heeft verweerder de klacht ten onrechte naar de voorzitter van de Raad van Discipline gestuurd met het verzoek om deze te verwijzen naar een andere deken.

b)    In zijn verzoek aan de voorzitter van de Raad van Discipline om de klacht te verwijzen naar een andere deken heeft verweerder zijn voorkeur uitgesproken voor een instructie door mr. D., deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland. Aldus heeft verweerder zich ten onrechte bemoeid met de behandeling van de klacht tegen de griffier van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid). Verweerder heeft derhalve het vertrouwen in de beroepsgroep van advocaten geschaad.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij het klaagschrift bij brief van 24 juni 2013 heeft doorgeleid naar de voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden, met het verzoek de instructie en verdere afhandeling van de betreffende klacht te verwijzen naar een andere deken, nu hij zichzelf niet vrij achtte in deze de instructie te verrichten, vanwege eerdere door H. en/of de VvE tegen hem ingediende klachten.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Krachtens vaste jurisprudentie van het Hof en de Raden van Discipline heeft het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet gestelde tuchtrecht betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Slechts indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van Deken, zal de toetsing van hetgeen klagers verweerder verwijten, aan de hand van voormeld criterium dienen te geschieden.

4.3    De klachtonderdelen a. en b. lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Verweerder treft geen tuchtrechtelijk verwijt door de klacht niet zelf te onderzoeken, maar de voorzitter van de Raad van Discipline te verzoeken de klacht te verwijzen naar een andere deken. Gelet op het feit dat klagers reeds meerdere klachten tegen verweerder hadden ingediend en vanwege het feit dat de klacht tegen mr. R. in haar hoedanigheid van griffier van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden annex was aan één of meer van deze klachten, is het begrijpelijk dat verweerder de voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid), heeft gevraagd een andere deken met de instructie te belasten. Verweerder heeft daarbij geen voorkeur uitgesproken, doch op grond van proceseconomische motieven de suggestie gedaan de onderhavige klacht ter instructie naar de deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland te verwijzen, nu deze deken twee eerdere tegen verweerder ingediende klachten heeft onderzocht.

Ten onrechte is klager van mening dat op basis van artikel 46a lid 3 Advocatenwet de klacht terstond naar de voorzitter van het Hof van Discipline had moeten worden doorgezonden. Eerst na afronding van het onderzoek van de klacht door de deken en indien het onderzoek niet tot een schikking heeft geleid, dient de voorzitter van het Hof van Discipline een andere Raad van Discipline aan te wijzen, dan waartoe het  (plaatsvervangend-)lid of de griffier tot wie de klacht is gericht, behoort.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom, als griffier op 9  september 2013.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klagers

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten