Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:145
Zaaknummer
R. 4267/13.174
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft verzuimd tijdig in verzet te gaan tegen een beslissing van de Raad van State. Ter zitting heeft verweerder voor het eerst erkend dat de communicatie met klaagster onvoldoende was en de zaak door hem onvoldoende voortvarend is aangepakt. Tot zitting Raad van Discipline jegens klaagster nooit enige blijk gegeven eigen falen te erkennen noch excuses gemaakt Interne problemen binnen kantoor vormen geen rechtvaardiging voor ernstig tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 9 juli 2013 met kenmerk K126 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 10 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2013 in aanwezigheid van de heer W. jr. namens klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een geschil met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente L.
2.3 Het geschil betrof de weigering tot afgifte van een reguliere bouwvergunning aan klaagster d.d. 30 september 2010. Tegen die weigering heeft klaagster bezwaar gemaakt.
2.4 Bij besluit van 2 december 2010 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in zoverre in stand gelaten. Aan dit besluit heeft het collega ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Ter toelichting heeft het verwezen naar het negatieve advies van de welstands- en monumentencommissie van 17 augustus 2010. Tegen dit besluit heeft klaagster beroep ingesteld.
2.5 Bij uitspraak van 25 mei 2011 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft klaagster op 16 juni 2011 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
2.6 Op 3 november 2011 heeft de Raad van State het hoger beroep op de stukken afgedaan, het kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Daarbij is vermeld dat tegen die uitspraak verzet kan worden gedaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Verweerder verzuimde klaagster op de hoogte te stellen van deze uitspraak en kopie van die uitspraak aan klaagster toe te sturen.
2.7 Klaagster heeft op enig moment zelf contact opgenomen met de Raad van State en eerst op of omstreeks 25 september 2012 kennis genomen van de uitspraak van de Raad van State d.d. 3 november 2011. De verzettermijn was op dat moment al ruimschoots verstreken.
2.8 Bij e-mail van 25 september 2012 heeft klaagster verweerder en zijn kantoor aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Uit deze e-mail blijkt dat in het daaraan voorafgaande jaar door klaagster herhaaldelijk contact is opgenomen met het kantoor van verweerder om te informeren naar de stand van zaken in de procedure en dat verweerder haar niet terug belde of mededeelde dat hij contact zou opnemen met de Raad van State en dat dan zou terugkoppelen. Dat laatste is blijkens deze e-mail nooit gebeurd.
2.9 Het voormalig kantoor van verweerder heeft de kwestie op 6 november 2012 gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De zaakbehandelaar heeft het dossier bij verweerder opgevraagd en heeft hem verzocht te reageren op de aansprakelijkstelling. Op 30 januari 2013 had de verzekeraar ondanks herhaalde verzoeken nog niet van verweerder vernomen.
2.10 Verweerder heeft eind februari/begin maart 2013 enkele stukken aan de verzekeraar toegezonden, waarna de verzekeraar vervolgens aanvullende stukken heeft opgevraagd. Op 8 april 2013 heeft klaagster bij de verzekeraar geïnformeerd of de opgevraagde stukken inmiddels waren ontvangen.
2.11 Bij brief van 10 april 2013, ingekomen op 12 april 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a. voor klaagster een verweerschrift is vergeten in te dienen waarbij de termijnen zijn verlopen;
b. tegenover klaagster meermalen heeft gelogen over de gang van zaken dat de zaak nog steeds lopende was;
c. geen terugkoppeling heeft gegeven aan klaagster;
d. niet althans niet voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.2 De gedragingen van verweerder acht de raad, gemeten naar genoemde maatstaf, ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.3 De klachtonderdelen tezamen laten zich aldus samenvatten, dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd met klaagster en de zaak onvoldoende adequaat heeft opgepakt.
5.4 Verweerder is weliswaar van mening dat de beslissing van de Raad van State niet correct is, maar vast staat dat hij daartegen niet (tijdig) in verzet is gegaan namens klaagster. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij beter met klaagster had moeten communiceren en dat hij de zaak voortvarender had moeten aanpakken. Interne problemen binnen/met zijn toenmalige kantoor waren daar in zijn ogen debet aan. Nog daargelaten dat interne problemen niet van invloed hadden mogen zijn op zijn dienstverlening, heeft verweerder klaagster nooit van die problemen op de hoogte gesteld. Klaagster vernam daaromtrent eerst ter zitting d.d. 23 september jl. Tot dat moment heeft verweerder er nooit enige blijk van gegeven spijt te hebben noch excuses gemaakt richting klaagster. Evenmin is gebleken dat hij op enig moment voor die zitting zijn eigen falen heeft erkend of daarvan blijk heeft gegeven aan klaagster. Integendeel, hij legt de oorzaak voor zijn handelen volledig bij externe factoren zonder oog te hebben voor zijn eigen rol daarin.
5.5 Alles overziend is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dat is tuchtrechtelijk laakbaar. Dat interne problemen binnen/met zijn toenmalige kantoor daaraan (ook) debet waren, doet daar niet aan af.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder binnen de hierna te melden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl