Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-10-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:109
Zaaknummer
13-76
Inhoudsindicatie
Verzetszaak tegen advocaat wederpartij die een werkgever bijstond in een arbeidsgeschil. Klacht betreft een passage in een processtuk die volgens klaagster in strijd is met de feiten. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 28 oktober 2013
in de zaak 13-76
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 april 2013 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 20 maart 2013 met kenmerk RvT 112-9428/LB/sd, door de raad ontvangen op 21 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 17 april 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 april 2013 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 24 april 2013 door de raad ontvangen op 25 april 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 april 2013.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager is in een arbeidsconflict opgetreden voor zijn cliënte, mevrouw Van O. De werkgeefster van mevrouw Van O werd bijgestaan door verweerder. In juni 2012 heeft werkgeefster mevrouw Van O op non-actief gesteld en daarbij een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Als mevrouw Van O het beëindigingsvoorstel niet zou aanvaarden dan zou werkgeefster een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter in gang zetten. Mevrouw Van O heeft het voorstel niet aanvaard.
2.3 Namens mevrouw Van O heeft klager op 29 juni 2012 een voorstel tot mediation gedaan. Mevrouw Van O wilde de arbeidsrelatie herstellen. In eerste instantie heeft werkgeefster het voorstel tot mediation afgewezen, maar op 23 juli 2012 is werkgeefster daarmee toch akkoord gegaan. Tijdens het overleg over de vorm van de mediation heeft mevrouw Van O te kennen gegeven dat mediation in haar visie alleen zin zou hebben als de werkgever ook als doel had dat de samenwerking zou worden voortgezet. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat als de werkgeefster voortzetting van de samenwerking op voorhand niet zag zitten mediation geen zin zou hebben en de advocaten maar een regeling moesten afspreken. Vervolgens heeft mevrouw Van O een e-mailbericht aan haar werkgeefster geschreven waarin onder meer stond: “Mijn advocaat heeft telefonisch contact gehad met jullie advocaat. Jullie advocaat heeft in dat gesprek aangegeven dat jullie de voorkeur geven aan een regeling en derhalve een mediationtraject niet zien zitten. Mijn advocaat zou daarom via jullie advocaat een voorstel doen. Via mijn advocaat hoor ik dan wel wat jullie reactie daarop is”.
2.4 Op diezelfde dag, inmiddels 10 augustus 2012, heeft klager namens zijn cliënte een schriftelijk beëindigingsvoorstel aan verweerder gestuurd. Dat voorstel werd door werkgeefster afgewezen, waarbij werd gevraagd om een nieuw voorstel.
2.5 Partijen zijn het uiteindelijk niet eens geworden over de voorwaarden van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en op 4 september 2012 heeft verweerder namens zijn cliënte de werkgeefster een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter ingediend. In het verzoekschrift is onder meer opgenomen: “Naar aanleiding van de e-mailberichten welke mevrouw (lees: Van O) aan de directie verzond heeft ondergetekende de gemachtigde van mevrouw (lees: Van O) verzocht aan te geven wat zijn cliënte nu eigenlijk wil: een vertrekregeling of een mediation. De gemachtigde van mevrouw (lees: Van O) heeft vervolgens aangegeven dat zijn cliënte niet voor mediation kiest maar voor een vertrekregeling.”
2.6 Bij brief van 5 september 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst een onjuiste weergave van de feiten geeft door daar in het citaat op te nemen zoals in punt 2.5 van deze beslissing weergegeven, welke volgens klager in strijd is met de feiten.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager van mening is dat de beslissing van 17 april 2013 een geheel nieuw licht op de feiten werpt, welke andere benadering van de feiten hij niet kan volgen. Volgens klager heeft de voorzitter ten onrechte vastgesteld dat het bereik van de mediation door mevrouw Van O zo beperkt werd dat het neerkwam op een afwijzing van de mediation. Daaruit heeft de voorzitter ten onrechte de conclusie getrokken dat het er daarom niet meer toe deed dat in het verzoekschrift vermeld stond dat de gemachtigde had aangegeven dat mevrouw Van O afzag van mediation. Klager meent dat zijn cliënte er steeds vanuit mocht gaan dat de mediation was gericht op het oplossen van de spanningen tussen haar en haar werkgeefster. Volgens klager is het geenszins onredelijk als een werknemer duidelijk maakt dat de mediation op het herstel van de verhoudingen gericht moet zijn als zij tegelijkertijd voor het alternatief ook een concreet scenario voorstelt. Klager meent verder dat het in alle gevallen een advocaat niet is toegestaan om in strijd met de waarheid te verklaren dat de gemachtigde van de wederpartij iets heeft aangegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, R.P.F. van der Mark en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bij ongegrondverklaring van het verzet
Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.