Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3829
Zaaknummer
10-143
Inhoudsindicatie
klacht betreffende optreden advocaat kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 januari 2013
in de zaak 10-143
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 oktober 2010 op de klacht van:
de heer V.
wonende te G.
klager
tegen:
mr. K.
Advocaat te E.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 september 2010, door de raad ontvangen op 1 oktober 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 27 oktober 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 oktober 2010 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 8 november 2010 door de raad ontvangen op 8 november 2010 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Klager is op 6 december 2010 opgeroepen voor de behandeling van de zaak op 10 januari 2011. Klager heeft sedertdien verschillende malen om uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd, te weten in januari 2011, 4 juli 2011 en nadien om uiteenlopende medische redenen. Bij brief van 9 oktober 2012 heeft klager laatstelijk gevraagd om uitstel. De raad heeft besloten dit verzoek om uitstel van behandeling niet te honoreren.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2012 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 8 november 2010 en de brief van verweerder van 18 november 2010.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Verweerder heeft klager vanaf juni 2007 bijgestaan in verband met een vordering van klager ter zake van het verbeuren van dwangsommen in verband met een aan klager door de rechtbank Zwolle in maart 2006 toegewezen vordering als lid van de vereniging KLM Aeroclub.
2.3 Aanvankelijk stuurde verweerder declaraties voor zijn werkzaamheden aan de rechtsbijstand verzekeraar van klager, met een afschrift aan klager. Nadat deze verzekeraar de kosten van de bijstand niet meer vergoedde omdat het daarvoor bepaalde bedrag was overschreden, stuurde verweerder zijn declaraties naar klager.
2.4 Tussen klager en verweerder ontstond op enig moment verschil van inzicht over de inhoud en weergave van de visie van klager in een memorie van grieven. Klager wilde dat deze aan de memorie werd toegevoegd, terwijl verweerder stelde dat hij zich daar niet mee kon verenigen en dat klager daarvoor een andere advocaat diende in te schakelen.
2.5 Op 7 april 2010 diende klager een klacht in tegen verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder
(a) excessief heeft gedeclareerd
(b) de zaak niet naar behoren heeft behandeld omdat
- een conceptbrief die eerder ter goedkeuring was voorgelegd opnieuw werd toegestuurd aan klager, waarin klager nog een aantal wijzigingen wilde doorvoeren
- verweerder zijn autoriteit wilde handhaven waardoor klager en verweerder op gespannen voet met elkaar kwamen te verkeren
- in de processtukken door verweerder geen aandacht is besteed aan het feit dat klager van mening is dat de wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster.
3.2 De voorzitter van de raad heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de klacht met betrekking tot excessief declareren niet is komen vast te staan, daar de verklaring van verweerder ter zake van de hoogte van de in rekening gebracht bedragen en uren de raad aannemelijk voorkomt. Ter zake van de volgende klachtonderdelen is de voorzitter van oordeel dat deze wat betreft het eerste onderdeel berust op een misverstand, er sprake is van veelvuldige discussies over de aanpak van de zaak waarbij verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat hij bepaalde op welke wijze de zaak door hem zou worden behandeld en zich mocht beperken tot de opdracht met betrekking tot de inning van dwangsommen en daarbij de klacht van klager over smaad en laster buiten beschouwing mocht laten.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter voorbij is gegaan aan de feitelijke stellingen van verweerder ter zake van de declaraties en de wijze waarop verweerder klager heeft bijgestaan, die heeft geleid tot schade bij klager. Verweerder heeft zich rancuneus gedragen ten opzichte van klager nadat een secretaresse van verweerder per abuis een brief in concept verzond en heeft klager sedertdien bestookt met excessief hoge declaraties. Daarnaast heeft verweerder bij de behandeling van de zaak niet datgene naar voren gebracht dat klager noodzakelijk achtte.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat het niet eenvoudig was om voor klager op te treden daar klager zich uitvoerig met de zaak bezig hield op een wijze die door verweerder niet altijd functioneel werd geacht. Daar zijn wel discussies over ontstaan maar verweerder heeft altijd vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de zaak gekozen voor een aanpak van de zaak op een wijze die door hem dienstig werd geacht. De klacht jegens hem werd pas ingediend nadat klager door het kantoor van verweerder werd gesommeerd declaraties te voldoen.
5 BEOORDELING
5.1. De raad is van oordeel dat het verzet van klager ongegrond is.
5.2. De raad onderschrijft de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze is genomen, te weten dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is geweest van excessief declareren omdat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Met het oordeel van de voorzitter dat er sprake is geweest van veelvuldige discussies over de aanpak van de zaak waarbij verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat hij bepaalde op welke wijze de zaak door hem zou worden behandeld en zich mocht beperken tot de opdracht met betrekking tot de inning van dwangsommen, daarbij de klacht van klager over smaad en laster buiten beschouwing latend, heeft de voorzitter geen blijk gegeven van een onjuiste beoordeling.
5.3. Klager heeft voorts geen nieuwe feiten of argumenten aangevoerd op grond waarvan het oordeel van de voorzitter voor onjuist moet worden gehouden. Daarmee is het verzet ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door : mr M.F.J.N. van Osch , voorzitter, mrs. P.R.M. Noppen, E.J. Verster, H.J.P. Robers en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2013
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.