Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:87
Zaaknummer
13-229A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Uitlatingen als klager tijdens tuchtprocedure. Niet onnodig grievend. kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 12 september 2013
in de zaak 13-229A
naar aanleiding van de klacht van:
Mr.
advocaat te ,
klager
tegen:
De heer mr.
advocaat te Amsterdam,
verweerder
De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 augustus 2013, met kenmerk 4013-0751, door de Raad ontvangen op 14 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager verleende rechtsbijstand aan een cliënt die verdacht werd van moord. Bij fax van 11 oktober 2012 heeft verweerder klager bericht dat hij op verzoek van de cliënt de verdediging van de cliënt zou overnemen en verzocht om het dossier, inclusief toevoegingsbescheiden, aan hem over te dragen.
1.3 Op 17 oktober 2012 heeft klager voor de cliënt nog een getuigenverhoor bijgewoond en op 25 oktober 2012 een pro-forma-zitting.
1.4 Verweerder heeft zich bij brief van 23 november 2012 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag beklaagd over klager, omdat hij ondanks herhaald verzoek het dossier niet aan verweerder overdroeg. Daarna heeft verweerder op 27 november 2012 het dossier, met uitzondering van de toevoegingsbescheiden, van klager ontvangen. Verweerder heeft zich daarop bij brief van 14 december 2012 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag erover beklaagd, dat klager geen gevolg gaf aan de verzoeken van verweerder tot overdracht van de originele toevoeging (en de op de zaak betrekking hebbende urenspecificatie) en dat hij daarmee de belangen van de cliënt schaadde.
1.5 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag heeft deze klacht op 15 april 2013 mondeling behandeld. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt onder meer:
“Op een vraag van een lid van de raad antwoordt [verweerder] dat [klager] of gek is of niet weet hoe het confraterneel werkt.”
1.6 Op 3 juni 2013 heeft de Haagse Raad van Discipline de klacht gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd (zaak nr. R.4129/13.36).
1.7 Bij brief van 23 november 2012 had klager zich overigens op zijn beurt beklaagd over verweerder bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, die de klacht heeft doorgezonden naar de Amsterdamse deken. De klacht luidde, dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het "ronselen van cliënten" en dat verweerder de vraag of overdracht van het dossier in het belang is van de cliënt, irrelevant heeft geacht. De Raad van Discipline Amsterdam heeft deze klacht op 15 juli 2013 mondeling behandeld en uitspraak bepaald op 16 september 2013 (zaak nr. 13-077A).
1.8 Bij brief van 11 maart 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager geschreven:
“De Raad ontving van mr. [verweerder] een verzoek extra uren. Cliënt heeft zich 10-10-2012 bij mr. [verweerder] gemeld en vanaf 11-10-2012 is mr. [verweerder] werkzaamheden gaan verrichten. Echter zijn er met ingang van 23-10-2012 opnieuw extra uren (deelbesluit C) aan u toegekend. De Raad is – in verband met de overname – voornemens uw toegekende uren deelbesluit C op nihil te stellen.
Klager heeft zich tegen dit voornemen bij brief van 16 april 2013 aan de Raad voor Rechtsbijstand gemotiveerd verzet.
1.9 Bij brieven van 3 mei 2013 en 2 juli 2013 aan de Amsterdamse deken heeft klager zich opnieuw beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft medegedeeld dat hij de strafzaak op 11 oktober 2012 van klager had overgenomen; dit is niet juist, nu klager op 17 oktober 2012 nog een getuigenverhoor en op 25 oktober 2012 nog een pro-forma-zitting heeft bijgewoond en inhoudelijk voorbereid;
b) tijdens de voornoemde zitting van de Haagse Raad van Discipline op 15 april 2013 over klager heeft gezegd dat deze de weg kwijt was of gek is. Deze uitlatingen zijn volgens klager klachtwaardig.
3. BEOORDELING
3.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a) als volgt.
3.2 Vast staat dat verweerder, blijkens de zich in het dossier bevindende – niet door klager bestreden – urenstaat, vanaf 11 oktober 2012 werkzaamheden in de strafzaak is gaan verrichten. Dat verweerder dit in het kader van het aanvragen van een bewerkelijke-zaak-toevoeging aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft bericht, onder overlegging van de urenstaten, is dus niet in strijd met de waarheid en niet klachtwaardig. Daarmee heeft verweerder, anders dan klager kennelijk meent, niet aan de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat hij de strafzaak op 11 oktober 2012 van klager heeft overgenomen en evenmin dat klager na die datum geen werkzaamheden meer heeft verricht. Klachtonderdeel a) is naar het oordeel van de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.
3.3 Klachtonderdeel b) ziet op uitlatingen die verweerder ten overstaan van de Haagse Raad van Discipline over klager zou hebben gedaan bij gelegenheid van de behandeling van de klacht van verweerder over klager. Naar de voorzitter moet aannemen, bedoelt klager te klagen over de uitlatingen die hierboven in 1.5 zijn vermeld. Klager was immers niet aanwezig of vertegenwoordigd op de bewuste zitting, zodat hij dit klachtonderdeel op het proces-verbaal zal hebben gebaseerd. Verweerder heeft niet betwist dat hij de in 1.5 geciteerde uitlatingen heeft gedaan, zodat dit is komen vast te staan.
3.4 Bij de beoordeling van de vraag of die uitlatingen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen opleveren, stelt de voorzitter voorop dat partijen in een klachtprocedure een zekere vrijheid hebben om hun standpunt toe lichten. Dit geldt ook voor advocaten die partij zijn in een klachtprocedure. Die vrijheid is echter niet onbegrensd. Een advocaat zal zich bijvoorbeeld niet onnodig grievend over de wederpartij mogen uitlaten..
3.5 Verweerder heeft op een vraag van de raad ter zitting geantwoord dat [klager] of gek is of niet weet hoe het confraterneel werkt. Kennelijk had de raad hem gevraagd of hij een idee had over de motieven van zijn confrère.
In deze omstandigheden en gemeten naar bovenbedoelde maatstaf, zijn verweerders woorden naar het oordeel van de voorzitter niet over de tuchtrechtelijke schreef. Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.
3.6 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.