Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:309
Zaaknummer
6887
Inhoudsindicatie
Verzet tegen voorzittersbeslissing slaagt. Appel van klager is niet gericht tegen gegrond verklaard klachtonderdeel, en evenmin een uitbreiding van de klacht, maar klaarblijkelijk gericht tegen een van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen.
Uitspraak
Beslissing van 2 december 2013
in de zaak 6887
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 1 juli 2013, onder nummer R.4009/13.6, aan partijen toegezonden op 3 juli 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor wat betreft onderdeel d gegrond is verklaard, voor het overige ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de voorzittersbeslissing van het hof d.d. 26 augustus 2013;
- het verzetschrift van klager d.d. 3 september 2013;
- de e-mail van verweerder d.d. 11 oktober 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2013, waar klager is verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, meer in het bijzonder dat:
a. hij klager heeft meegedeeld dat hij niet ter zitting van 13 mei 2011 van de Rechtbank Rotterdam aanwezig behoefde te zijn;
b. hij een voorlopige voorziening had moeten vragen om de ontruiming van klagers woning tegen te gaan;
c. hij twee toevoegingen heeft aangevraagd, maar niets heeft gedaan;
d. hij niet heeft zorggedragen voor de juiste indiening van het bezwaarschrift tegen de beslissing van 29 december 2010 van de gemeente Rotterdam waarbij een verzoek om bijzondere bijstand werd afgewezen.
4 FEITEN
Voor zover in hoger beroep nog van belang is het volgende komen vast te staan:
4.1 In 2010 is klager gedagvaard door zijn verhuurder ter zake van een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsmede tot betaling van een huurachterstand. Op 19 november 2010 heeft de rechtbank in deze kwestie een verstekvonnis gewezen, in vervolg waarop verweerder voor klager een verzetprocedure heeft gevoerd. Op 13 mei 2011 heeft de rechtbank in de verzetprocedure uitspraak gedaan. Klager is veroordeeld om de achterstallige huur en de proceskosten te voldoen en de huurovereenkomst is ontbonden, uitsluitend voor het geval klager niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aan de betalingsverplichting zou voldoen.
4.2 Teneinde de huurschuld te kunnen voldoen heeft klager bijzondere bijstand aangevraagd bij de gemeente Rotterdam, welk verzoek is afgewezen. Hiertegen heeft verweerder een bezwaarschrift ingediend. De gemeente heeft het bezwaar op 12 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn bij de gemeente was ontvangen.
4.3 Op 25 mei 2011 heeft klager verweerder verzocht hoger beroep in te stellen tegen het verzetvonnis, hoger beroep tegen de beslissing op bezwaar en om een voorlopige voorziening te entameren. Op 26 mei 2011 heeft verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand twee toevoegingen aangevraagd met als zaakaanduiding “Algemene Bijstandswet” en als nadere omschrijving respectievelijk “Beroep besluit 12-5-11” en “VoVo besluit 12-5-11”.
4.4 Bij brief van 10 juni 2011 heeft verweerder klager onder meer bericht:
“Nogmaals deel ik u mede om uw huurachterstand voor 17 juni 2011 te betalen, daar anders uw huurovereenkomst wordt ontbonden, met als gevolg dat men tot ontruiming zal overgaan en u en uw gezin op straat komen te staan.
Ik heb u ook u in overweging gegeven om desnoods elders een bedrag te lenen om uw huurachterstand te betalen. Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank hebben wij u afgeraden, omdat dit wettelijk niet mogelijk is.
Wel zullen wij voor u beroep en een voorlopige voorziening indienen bij de rechtbank te Rotterdam.”
4.5 Op 25 juni 2011 heeft klager het dossier bij verweerder opgehaald en heeft verweerder zijn werkzaamheden beëindigd.
5 BEOORDELING
5.1 Bij brief van 29 juli 2013, ter griffie van het hof ontvangen op 30 juli 2013, heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Klager heeft tegen de beslissing twee grieven aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven neerkomende op het navolgende:
1. klager wenst beoordeling van zijn klacht dat verweerder bij brief van 10 juni 2011 heeft toegezegd: “Wel zullen wij voor u beroep en een voorlopige voorziening indienen bij de rechtbank te Rotterdam”, maar dat deze toezegging door verweerder niet is nagekomen.
2. klager wenst vergoeding van de door hem geleden schade.
5.2 De voorzitter van het hof heeft het hoger beroep van klager op 26 augustus 2013 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, overwegende dat de grieven van klager zich tegen het gegrond verklaarde klachtonderdeel d. richten, terwijl voor klager geen hoger beroep tegen een gegrond verklaarde klacht open staat, alsmede dat de klacht in hoger beroep niet kan worden uitgebreid en dat de tuchtrechter niet bevoegd is om een schadevergoeding aan verweerder op te leggen. Klager heeft bij brief van 3 september 2013 verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter, waarin hij zijn beide grieven handhaaft en verder verwijst naar de correspondentie en stukken die zich bevinden in het klachtdossier, dat door de deken te Rotterdam op 9 januari 2013 aan de raad is gezonden.
5.3 Het hof zal eerst ingaan op de tweede door klager aangevoerde grief. Klager voert aan dat zijn schadevordering niet in hoger beroep voor het eerst aan de orde is gesteld. Inderdaad heeft klager al bij de deken aangevoerd dat hij van verweerder een vergoeding voor de door hem geleden schade wenst te ontvangen, maar toch kan dit niet tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter leiden. De voorzitter heeft met juistheid overwogen dat de tuchtrechter niet bevoegd is om over een schadevordering te oordelen. Ook de deken heeft klager hiervan op de hoogte gesteld in zijn brief van 4 december 2012 onder punt 7.4 en klager bericht dat hij zich voor eventuele schadevergoedingsaanspraken tot de civiele rechter diende te wenden. Het verzet is in zoverre ongegrond.
5.4 Het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing slaagt echter voor zover het zich richt tegen de motivering waarmee de eerste grief terzijde is gesteld. Deze grief houdt, anders dan de voorzitter heeft begrepen, geen verband met het door de raad gegrond verklaarde klachtonderdeel d. Dit klachtonderdeel had immers betrekking op de niet-ontvankelijk verklaring door de gemeente Rotterdam d.d. 12 mei 2011 van het (uiteraard voor die datum) ingediende bezwaar, terwijl klager kennelijk beoogt te grieven dat niet is beslist op zijn klacht dat verweerder op 10 juni 2011 heeft toegezegd beroep te zullen instellen en een voorlopige voorziening te vragen bij de rechtbank Rotterdam, maar deze toezegging niet is nagekomen.
5.5 Anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, behelst klagers eerste grief evenmin een uitbreiding van zijn klacht. De toezegging tot ‘indiening van beroep en een voorlopige voorziening’ waarop klager in zijn eerste grief wijst, kon immers enkel betrekking hebben op de rechtsmaatregelen waarvoor verweerder toevoegingen had aangevraagd (zie 4.3, tweede volzin), zodat de eerste grief zich klaarblijkelijk richt tegen de ongegrondverklaring van onderdeel c; ter toelichting op de slotwoorden van dat onderdeel (‘maar niets heeft gedaan’) beoogt de grief daaraan blijkbaar het argument toe te voegen: ‘ofschoon hij dat wel had toegezegd’.
5.6 Het verzet is dus gegrond. Het hoger beroep van klager is ontvankelijk voor zover het zich richt tegen de ongegrondverklaring van onderdeel c door de raad, en dient alsnog inhoudelijk door het hof te worden behandeld.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
Vernietigt de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 26 augustus 2013 en bepaalt dat het hoger beroep van klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 1 juli 2013 op een nader te bepalen datum inhoudelijk zal worden behandeld.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,
G.W.S. de Groot, S.A. Boele, R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van
mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2013.