Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:151

Zaaknummer

R. 4397/13.304

Inhoudsindicatie

Advocaat in hoedanigheid van bewindvoerder van klagers.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De heer van der L. van het kantoor L., is de vaste waarnemer voor schuldsaneringszaken van verweerder. Dit is ook bekend bij de rechtbank, waarvoor verweerder als bewindvoerder optreedt. Het was zorgvuldig geweest indien verweerder klagers van de tevoren had geïnformeerd over het feit dat Van der L. zijn vaste waarnemer zou zijn in voorkomende gevallen. Niet kan echter worden vastgesteld dat de privacy van klagers daadwerkelijk is geschonden vanwege deze waarneming. Nu ook dit klachtonderdeel niet nader is onderbouwd, kan de juistheid hiervan niet worden vastgesteld.

Inhoudsindicatie

De voorzitter stelt vast dat klagers kennelijk niet hebben voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als gevolg waarvan de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortijdig is beëindigd. Van enig onjuist handelen van de zijde van verweerder is daarbij niet gebleken. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 21 november 2013 met kenmerk R 12/13/135, door de raad ontvangen op 22 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klagers zijn bij vonnis van 17 oktober 2011 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant toegelaten tot de schuldsaneringsregeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, hierna “Wsnp”.

1.2 Verweerder is daarbij door de rechtbank benoemd tot bewindvoerder.

1.3 De schuldsaneringsregeling is bij vonnis van 6 mei 2013 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant tussentijds beëindigd.

1.4 Deze beslissing is op 19 juli 2013 door het gerechtshof bekrachtigd. Tegen de beslissing van het gerechtshof is cassatie ingesteld.

1.5 De klacht tegen verweerder is namens klagers bij brief van 4 september 2013 ingediend.

 

2. KLACHT

2.1 Klagers klagen over het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling die op hen van toepassing is verklaard. Zij beklagen zich erover dat verweerder hen heeft bejegend op een wijze die een advocaat onwaardig is. Meer in het bijzonder verwijten zij verweerder dat hij:

a. geen behoorlijk intakegesprek heeft gehouden, zonder enig excuus uren te laat kwam op de eerste afspraak en de te geven informatie heeft “afgeraffeld” Voorts is verweerder toen onverwachts vertrokken, omdat hij zijn kinderen van school moest halen of iets dergelijks, klagers in volstrekte verwarring achterlatend. Daarna hebben klagers verweerder niet meer gezien of gehoord, anders dan bij de rechter. Communicatie met klager is door verweerder daarna stelselmatig via een medewerkster van zijn kantoor gevoerd. Telefonisch was verweerder niet voor klagers bereikbaar, op vragen reageerde hij niet of nauwelijks;

b. de privacy van klagers bij herhaling heeft geschonden doordat verweerder blijkbaar gebruik maakt van, en betrokken is bij, kantoor L. De goede naam van klagers is door verweerder te grabbel gegooid. Klagers zijn van mening dat een derde geen kennis hoeft te nemen van hun malheur;

c. klagers ervan heeft beschuldigd informatie en stukken te hebben achtergehouden. Dat was onwaar, klagers voelen zich in hun integriteit zonder noodzaak aangetast. Excuses voor vaststaande ergerlijke fouten zijn er nooit geweest;

d. bij herhaling berekeningen heeft gemaakt die getuigen van op zijn minst verregaande slordigheid. Klagers zijn daar ernstig door benadeeld omdat het ging over zogenaamde tekorten in boedelafdrachten en wat dies meer zij;

e. klagers heeft beschuldigd van verdonkeremanen van enkele auto’s. In werkelijkheid was daar geen sprake van. Klagers hebben opening van zaken gegeven. Verweerder heeft de zaak zwaar overtrokken aan de rechter gepresenteerd;

f. klagers ervan heeft beschuldigd niet te voldoen aan hun sollicitatieverplichtingen. Die beschuldiging is in strijd met de waarheid (gebleken);

g. bij herhaling heeft geklaagd dat hij geen of onvoldoende afdracht op de boedelrekening heeft ontvangen. Ook die beschuldiging is ongegrond;

h. klagers er ten onrechte van heeft beschuldigd nieuwe schulden te hebben gemaakt. Dat was verweerders mening waar klagers gemotiveerd op hebben gereageerd. Verweerder heeft de beschuldiging wel, stemming makend, bij de rechtbank weggelegd;

i. klagers er ook ten onrechte van heeft beschuldigd ontvangen  belastingteruggave niet te hebben verantwoord;

j. er niet in is geslaagd een concludente berekening te maken van het “vrij te laten bedrag” waardoor de cijfermatige verwarring die hij stichtte alleen maar groter werd;

k. het heeft doen voorkomen dat de schuldenlast van klagers aanmerkelijk hoger was dan zij hadden opgegeven;

l. klagers er ten onrechte van heeft beschuldigd een “schijnconstructie” te hebben opgezet. Verweerder heeft dat nooit waargemaakt, maar   opnieuw- de rechter het voorgehouden in het kader van zijn verzoek klagers uit de Wsnp te zetten;

Ten slotte verwijten klagers verweerder dat hij geen blijk heeft gegeven van respectvol handelen jegens klagers. Verweerder zou zich ondeskundig en slordig van zijn taak als bewindvoerder hebben gekweten.

 

3. BEOORDELING

3.1 Voorop gesteld wordt dat verweerder ten tijde van het hem verweten handelen bewindvoerder van klagers was. Het in de artikelen 46 e.v. Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als bewindvoerder op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Verweerder heeft erkend dat hij wat later was op het eerste huisbezoek van 3 november 2011. Daarvan kan hem in de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijst worden gemaakt. Klagers hebben die klachtonderdeel verder niet nader onderbouwd, zodat de juistheid van dit klachtonderdeel niet kan worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gesteld dat de rechtbank eist dat een bewindvoerder, die een eenmanskantoor heeft, een samenwerkingsverband aangaat met andere bewindvoerders. De heer van der L. van het kantoor L., is de vaste waarnemer voor schuldsaneringszaken van verweerder. Dit is ook bekend bij de rechtbank, waarvoor verweerder als bewindvoerder optreedt. Het was zorgvuldig geweest indien verweerder klagers van de tevoren had geïnformeerd over het feit dat Van der L. zijn vaste waarnemer zou zijn in voorkomende gevallen. Niet kan echter worden vastgesteld dat de privacy van klagers daadwerkelijk is geschonden vanwege deze waarneming. Nu ook dit klachtonderdeel niet nader is onderbouwd, kan de juistheid hiervan niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c tot en met l

3.4 Deze klachtonderdelen betreffen voornamelijk de inhoudelijke werkzaamheden van verweerder als bewindvoerder. Het lag op de weg van klagers om deze klachtonderdelen aan de rechter-commissaris, die toezicht hield op het bewind, voor te leggen. Klagers hebben dat niet gedaan. Zowel door de rechtbank Zeeland-West-Brabant als het gerechtshof Den Bosch zijn uitspraken gedaan over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor klagers. Uit het arrest van 19 juli 2013 van het gerechtshof Den Bosch volgt dat klagers: .. “… een of meer van meer hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins hebben belemmerd dan wel frustreert en bovenmatig schulden doen of laten ontstaan en trachten schuldeisers te benadelen”.

3.5 Uit deze beslissingen volgt dat zowel de rechtbank als het gerechtshof op basis van de door verweerder aangevoerde stukken tot dezelfde conclusie komen. Klagers hebben kennelijk niet voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als gevolg waarvan de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortijdig is beëindigd. Van enig onjuist handelen van de zijde van verweerder is daarbij niet gebleken. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

3.6 Gelet op het vorenstaande zijn alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

 

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met l als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 17 december 2013.

griffier                                                                         voorzitter 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.