Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3835

Zaaknummer

12-254

Inhoudsindicatie

klacht tegen eigen advocaat kennelijk niet ontvankelijk wegens tijdsverloop. Nadat klagers verweerster in 2009 aansprakelijk hebben gesteld zaten zij bijna drie jaar stil alvorens zij hun klacht bij de deken indienden.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2013

in de zaak 12-254

naar aanleiding van de klacht van:

[naam]

klager sub 1

[naam]

klaagster sub 2

tezamen te noemen: klagers

[adres]

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Arnhem van 27 december 2012 met kenmerk K 12/90, door de raad ontvangen op 28 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de, op 11 januari 2013 bij de raad binnengekomen, brief met bijlagen d.d. 7 januari 2013 van klagers waarin zij een aantal door de deken genoemde feiten corrigeren. Verweerster heeft zich over deze brief niet kunnen uitlaten omdat die brief rechtstreeks aan de raad was gericht en de instructie al was gesloten. Niettegenstaande dat feit kan op de klacht en de verschillende onderdelen daarvan thans worden beslist. De brief bevat in het licht van hetgeen hierna volgt geen nieuwe stellingen waarover verweerster zich eerst nog dient te kunnen uitlaten.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De ouders van klager sub 1 zijn overleden op 24 januari 1989 (vader) en op 3 mei 1996 (moeder).

1.3 Tussen klagers en de overige erfgenamen is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap.

1.4 Verweerster heeft klagers bijgestaan in deze kwestie in de periode  oktober 1996 tot begin 2004. In deze periode heeft verweerster namens klager sub 1 een procedure gevoerd bij de rechtbank Arnhem, waarbij klager sub 1 in het ongelijk is gesteld. Vervolgens is hoger beroep ingesteld. Op 16 april 2002 heeft het gerechtshof Arnhem het vonnis van de rechtbank grotendeels bekrachtigd.

1.5 Klagers stellen dat zij zich in de periode 2002 – 2003 hebben laten bijstaan door een andere advocaat, mr. X, en vervolgens in de periode 2003 – 2007 door een derde advocaat, mr. Y. In deze periode zijn ook verschillende gerechtelijke procedures over de kwestie gevoerd. Klagers zijn in deze procedures telkens in het ongelijk gesteld.

1.6 Op 9 februari 2009 is klager sub 1 een procedure gestart, waarbij de kantonrechter is verzocht een boedelbeschrijving te bevelen door een door de kantonrechter aan te wijzen notaris. Dit verzoek is door de kantonrechter afgewezen bij beschikking d.d. 14 april 2011.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij heeft nagelaten vast te laten stellen wat de omvang van de nalatenschappen van de vader en moeder van klager sub 1 was. Meer in het bijzonder door na te laten ervoor te zorgen dat een boedelbeschrijving door een boedelnotaris werd gemaakt en door na te laten bankafschriften op de vragen bij de (Rabo)bank;

b) zij heeft nagelaten ervoor te zorgen dat tijdens het getuigenverhoor door de rechtbank, in augustus 2000, de getuigenverklaringen correct werden opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor. Hierdoor is er een zeer essentieel feit (dat één van de broers van klager sub 1 reeds

fl. 80.000,00 had gekregen) niet vastgelegd;

c) zij gedurende de periode dat zij klagers als advocaat bijstond veel afwezig was door ziekte en zwangerschapsverlof en brieven door anderen liet ondertekenen;

d) zij heeft nagelaten juridische stappen te nemen tegen de transactie waarbij het onroerend goed “[naam]” is overgedragen aan een derde.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klagers niet ontvankelijk zijn vanwege het lange tijdsverloop tussen de gewraakte gedragingen en het indienen van de onderhavige klacht.

3.2 Subsidiair heeft verweerster de klachtonderdelen inhoudelijk bestreden.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is en overweegt daartoe het volgende. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klagers aangevangen in oktober 1996 en beëindigd in 2004.

4.3 Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.4 Klagers hebben op 15 februari 2012, dus bijna 8 jaar na het beëindigen van de rechtsbijstand door verweerster, hun klacht bij de deken ingediend. Voor dit tijdsverloop van bijna 8 jaar zijn door klagers geen redenen aangevoerd, noch zijn deze de voorzitter uit de stukken gebleken, die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven het belang dat verweerster heeft bij rechtszekerheid.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel a) zouden klagers zich nog op het standpunt kunnen stellen dat zij niet op de hoogte waren van de mogelijkheid om een boedelbeschrijving op te laten maken. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt dat klager sub 1 hiervan in ieder geval sinds 2009 op de hoogte is. Klager heeft immers ter zitting verklaard dat hij in 2009 door een adviseur op de gedachte is gekomen om een bevel boedelbeschrijving te vragen.

4.6 De voorzitter is van oordeel dat ook wanneer de redelijke termijn niet reeds bij het beëindigen van de rechtsbijstand in 2004 is gaan lopen maar pas in 2009, de genoemde belangenafweging in het voordeel van verweerster uitvalt. Uit het verweer blijkt dat klagers verweerster en haar voormalige kantoor reeds in 2009 aansprakelijk hebben gesteld wegens nalatigheid in deze kwestie en zij hebben geen zwaarwegende redenen aangevoerd die maken dat zij na 2009 de kwestie opnieuw bijna drie jaar konden laten rusten.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 25 januari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten