Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:134
Zaaknummer
13-191
Inhoudsindicatie
verweerder stond curator bij in procedure waarin klager als één van de bestuurders van een failliete vennootschap aansprakelijk gesteld werd voor het faillissementstekort. Rechtbank wees op vordering van de curator een voorschot van € 300.000,-- toe. Hof wees de vordering van de curator uiteindelijk af. Verweerder had beslag gelegd op woning van klager. Er werd hangende de termijn om cassatieberoep in te stellen overleg gepleegd over opheffing van het beslag . Klager beschuldigt verweerder van chantage doordat verweerder betaling van een bedrag van € 20.000,-- verlangde voordat het beslag zou worden opgeheven. Klacht wordt door voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van 12 september 2013
in de zaak 13-191
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 augustus 2013 met kenmerk RvT 1213-0008 door de raad ontvangen op 16 augustus 2013, en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 3.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager is als een van de (middelijk) bestuurders van de gefailleerde vennootschap [naam] BV door de curator in het faillissement mede-aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort van die vennootschap. Daarover is geprocedeerd. Verweerder trad op als raadsman van de curator.
1.3 Bij vonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank Rotterdam voor recht verklaard dat klager hoofdelijk aansprakelijk was jegens de boedel voor het faillissementstekort en is klager veroordeeld om bij wijze van voorschot het bedrag van € 300.000,-- aan de curator te betalen. Klager is daarvan in appel gegaan en het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 29 mei 2012 de vordering van de curator afgewezen.
1.4 Op verzoek van de curator was op 14 augustus 2007 beslag gelegd op de woning van klager.
1.5 Op 30 mei 2012 schreef de raadsman van klager per e-mail het navolgende aan verweerder: "U zult kennis hebben genomen van het eindarrest van het hof van gisteren. Wilt u mij bevestigen dat de beslagen terstond worden opgeheven voordat er nog meer schade wordt aangericht ....".
1.6 Daarop heeft verweerder op 1 juni 2012 gereageerd door te schrijven dat de curator van oordeel was dat het arrest van het hof blijk gaf van een onjuiste rechtstoepassing, dat zeker niet uitgesloten was dat cassatieberoep zou volgen en dat dus niet zou worden voldaan aan het verzoek om de gelegde beslagen terstond op te heffen. Er volgde in diezelfde reactie een schikkingsvoorstel: de curator was bereid om af te zien van het instellen van cassatieberoep en tot opheffing van de gelegde beslagen over te gaan als klager een schikkingsom van € 20.000 aan de boedel zou betalen waarbij dan elke partij de eigen proceskosten zou dragen. Het verzoek was om binnen 2 weken op dat voorstel te reageren.
1.7 Klager noch zijn raadsman hebben op dat voorstel gereageerd. Op 24 juni 2012 heeft verweerder de raadsman van klager aan het voorstel herinnerd. Intussen was bekend geworden dat klager het woonhuis had verkocht. Daarop ziet de navolgende passage in het e-mailbericht van die datum: "teneinde de levering van de woning onbezwaard te kunnen laten plaatsvinden, heeft uw cliënt nu toch ook belang bij een regeling waarmee ook een eventuele cassatieprocedure kan worden voorkomen".
1.8 In zijn e-mail van 17 augustus 2012 schrijft de raadsman van klager aan verweerder: "...Cliënt gaat met het mes op de keel akkoord met het betalen van Euro 20.000,00 aan de boedel. Ik zal de notaris die de overdracht zal doen aan u laten bevestigen dat een bedrag van € 20000 zal worden betaald aan u. Ik wil u vragen om na ontvangst van deze bevestiging door de notaris, het beslag direct op te heffen, zodat alsdan de woning kan passeren....".
1.9 Zo is de zaak vervolgens afgewikkeld. Uit het dossier blijkt dat de woning uiteindelijk vrij van beslag is getransporteerd.
1.10 Bij brief van 27 februari 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
klager te chanteren, door van klager € 20.000 te eisen om het conservatoire beslag dat op de (toenmalige) woning van klager was gelegd op te heffen.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 In de eerste plaats is van belang de vaststelling dat verweerder optrad als advocaat van de wederpartij van klager. In de positie van raadsman van de wederpartij heeft een advocaat een grote mate van vrijheid en behoeft hij zich in elk geval niet eerst en vooral te laten leiden door de belangen van de partij tegen wie wordt opgetreden.
4.3 Uit de toelichting op de klacht blijkt dat klager zich tekort gedaan voelt doordat verweerder aangaf pas tegen betaling van € 20.000,-- het beslag te laten verwijderen en dat hij niet bereid was om "de overwaarde van het huis te laten afstorten op een derdenrekening". Verweerder ontkent dat hij hiertoe niet bereid was en uit de stukken blijkt niet dat dat het geval was.
4.4 Van pogingen of voorstellen van de zijde van klager of zijn raadsman om te bewerkstelligen dat in de plaats van het beslag vervangende zekerheid kon worden gesteld is niet gebleken. Eerst op 17 augustus 2012, een vrijdag, terwijl op maandag 20 augustus 2012 het transport zou moeten plaatsvinden, schreef de raadsman dat zijn cliënt "met het mes op de keel" akkoord ging met het voorstel. Het is onduidelijk waarom niet eerder werd gereageerd op het voorstel van verweerder en dan met een formule waarbij zou zijn gekozen voor het stellen van vervangende zekerheid.
4.5 Het komt niet uit de verf dat of waarom verweerder op een dergelijk voorstel niet zou zijn of zou hebben kunnen ingaan. Tussen het voorstel van verweerder van 1 juni 2012 en het e-mailbericht van klager raadsman van 17 augustus 2012 is kostbare tijd verstreken met als gevolg dat het zo is gelopen en vermoedelijk moest lopen zoals is gebeurd. De klacht gaat er van uit dat verweerder zich bij de stilte die volgde op het bericht van 1 juni 2012 actiever op had moeten stellen en meer oog had moeten hebben voor het belang van klager. Dat is ten onrechte. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 12 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 september 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten