Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4314

Zaaknummer

13-033Lee

Inhoudsindicatie

Klacht eigen advocaat. Familiezaak. Klaagster stelt dat de kwaliteit van verweerders dienstverlening onvoldoende was. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft voldaan aan haar verzoeken stellingen in te nemen en stukken in de procedure in te brengen. Onvoldoende kwaliteit is niet komen vast te staan. Klachtonderdelen wel gegrond voor zover betrekking hebbend op de door verweerder gekozen strategie. Deze strategie is niet aantoonbaar voldoende met klaagster besproken.

Uitspraak

Beslissing van 28 mei 2013

in de zaak 13-033Lee

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van discipline in het (toenmalig) ressort Leeuwarden van 18 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Leeuwarden de klacht ter kennis van die raad gebracht. In verband met het feit dat verweerder lid is van die raad, heeft de griffier van die raad het Hof van Discipline bij brief van 8 januari 2013 verzocht om de klachtzaak te verwijzen naar een andere raad van discipline. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 4 februari 2013 de klacht ex artikel 46a lid 3 Advocatenwet verwezen naar de raad van discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de “raad”).

1.2 Bij brief aan de raad van 4 februari 2013 met kenmerk 6669, door de raad ontvangen op 5 februari 2013, heeft de griffier van het Hof van Discipline de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is in aanwezigheid van partijen behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2013. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad van discipline in het ressort Leeuwarden;

- de stukken a t/m k van de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede de brief van klaagster aan de raad van 11 maart 2013. De Voorzitter van de raad heeft kennis genomen van de bijlagen (I-VII) behorend bij deze brief;

- de in nr. 1.1 en 1.2 bedoelde brief van de griffier van de raad van discipline in het ressort Leeuwarden aan het Hof van Discipline, de beslissing van het Hof van Discipline, en de brief van het Hof van Discipline aan de raad.

1.5 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster en haar vader zijn op 14 december 2007 een overeenkomst van geldlening aangegaan waarbij klaagster van haar vader EUR 40.000 ter leen ontvangen. Dit bedrag is bijgeschreven op de bankrekening van het familiebedrijf van X. Klaagster heeft verweerder kopie gegeven van deze stukken.

2.3 Klaagster was gehuwd met X. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, waarvan een kind op dit moment minderjarig en de ander jong meerderjarig  is. Klaagster en X waren werkzaam in het familiebedrijf van X. Klaagster is op staande voet ontslagen omdat zij geld had overgemaakt van de bankrekening van het bedrijf naar haar eigen rekening.

2.4 Klaagster en X hebben over en weer aangiftes tegen elkaar ingediend bij de Politie. De aangiftes hebben onder andere betrekking gehad op diefstal, inbraak en ontvoering.

2.5 Klaagster heeft zich in eerste instantie door een andere advocaat laten bijstaan in de echtscheidings- en ontslagprocedure tegen X respectievelijk het bedrijf van X. Deze advocaat stond klaagster bij op basis van een toevoeging. Hangende die procedures heeft klaagster op 31 mei 2011 de samenwerking met haar toenmalige advocaat opgezegd en heeft verweerder de behandeling van de echtscheidings- en arbeidszaken op zich genomen.

2.6 De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 maart 2012 in de arbeidszaak in het nadeel van klaagster beslist.

2.7 Klaagster heeft in een e-mail van 3 april 2012 onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“Je moet echt meer voor mij opkomen en alle laster wat [advocaat van X] over mij rondbazuind is schennis van mijn prive leven.

(…)

Dus [verweerder] wees op je hoede, ik heb niet voor niks die dossiers jou gegeven Het is vanaf nu een schild vormen om mij, want je tegenstander is een geraffineerde psychopaat en een stel corrupte ambtenaren. ”

2.8 De rechtbank heeft op 2 mei 2012 de echtscheiding tussen klaagster en X uitgesproken.

2.9 Verweerder heeft klaagster per e-mail van 9 mei 2012 uitgenodigd voor een bespreking bij hem op kantoor op 14 mei 2012. Deze bespreking heeft plaats gevonden.

2.10 Bij brief van 14 mei 2012 heeft verweerder klaagster een akte van berusting toegestuurd met het verzoek deze ondertekend aan hem te retourneren. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 5 juni 2012.

2.11  De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 9 augustus 2012 gerapporteerd aan de rechtbank. Het advies van Raad is dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hun vader X krijgen , het ouderlijk gezag alleen aan hem toe te wijzen en geen zorgregeling vast te stellen tussen de kinderen en klaagster.

2.12  Bij brief van 17 juli 2012 heeft klaagster klachten ingediend tegen verweerder en de twee advocaten die X resp. het familiebedrijf van X bij hebben gestaan in de echtscheidingsprocedure en in de ontslagprocedure.

2.13 Een incassobureau heeft in opdracht van het kantoor van verweerder bij brief van 7 januari 2013 klaagster gesommeerd een bedrag van in totaal EUR 3.794,88 terzake openstaande declaraties, incassokosten en rente te voldoen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij het onvoldoende voor klaagster heeft opgenomen tegen de aantijgingen die X en het familiebedrijf van X in de procedures uitten;

b) hij de door klaagster aan hem ter hand gestelde (bewijs)stukken niet in de ontslag en echtscheidingsprocedures heeft ingebracht;

c) hij concepten en stukken niet tijdig aanlevert, zoals bijvoorbeeld de toezending van de akte van berusting;

d) hij informatie van klaagster die de laster afkomstig van X kon weerleggen niet in de procedures heeft overgelegd;

e) hij geen initiatief richting de Raad voor de Kinderbescherming heeft ondernomen, waardoor klaagster daar zelf achteraan moest;

f) klaagster in beide procedures in het ongelijk is gesteld door de slechte kwaliteit van verweerder’s dienstverlening.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

4.2 De raad stelt voorts voorop dat, nu men in redelijkheid van mening kan verschillen wat de beste aanpak van een zaak is, de tuchtrechter de kwaliteit van het optreden en van de adviezen van de advocaat met enige terughoudendheid dient te beoordelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Onder omstandigheden dient de advocaat de door hem gemaakte, van de wil van zijn cliënt afwijkende, keuzes, schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

Ad klachtonderdelen a), c) en f)

4.3 De klachtonderdelen a), c) en f) hebben betrekking op de kwaliteit van verweerder’s dienstverlening. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4 De raad heeft – onder meer door het ontbreken van kopieën van de door verweerder ingediende processtukken – niet kunnen vaststellen dat verweerder ten aanzien van de met klachtonderdelen a), c) en f) bedoelde feiten, klaagster kennelijk onjuist heeft geadviseerd of onjuist voor klaagster is opgetreden. Of verweerder aan klaagster toezeggingen heeft gedaan over de wijze waarop hij de zaak van klaagster zou behandelen en zou bepleiten is, ten aanzien van de met deze klachtonderdelen bedoelde feiten, niet komen vast te staan. Het lag op de weg van klaagster feiten aan te dragen waarop haar stellingen en klachten berusten.

4.5 Klachtonderdelen a), c) en f) zijn niet gegrond.

Ad klachtonderdelen b), d) en e)

4.6 De klachtonderdelen b), d) en e) hebben betrekking op het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van de wijze waarop hij klaagster heeft bijgestaan in de ontslag- en echtscheidingszaak.

4.7 De Raad constateert dat verweerder geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd. In het klachtdossier bevinden zich evenmin (fax)brieven, gespreksverslag(en) of e-mails van verweerder aan klaagster waarin hij de met haar besproken strategie vastlegt en/of vastlegt wat hij wel en niet zal aanvoeren of welke stukken hij eerst van klaagster moest hebben ontvangen alvorens een stelling of verweer in de procedures naar voren te brengen. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat hij de met klaagster besproken strategie niet aan haar schriftelijk heeft bevestigd.

4.8 Ter zitting heeft verweerder voorts bevestigd dat de feiten die ten grondslag liggen aan de klachtonderdelen b), d) en e) juist zijn. Volgens verweerder heeft hij met klaagster besproken dat hij – bij gebrek aan informatie afkomstig uit een onafhankelijke bron – deze van haar afkomstige informatie niet zou overleggen, resp. hierop geen actie zou ondernemen. Nu klaagster ontkent dat verweerder met haar deze strategie heeft besproken en verweerder de door hem gemaakte keuzes ten aanzien van de door hem gevolgde strategie - die afweken van de wensen van klaagster - niet schriftelijk heeft bevestigd, dient de hierdoor ontstane onduidelijkheid en bron voor discussie voor rekening en risico van verweerder te komen. Het had op zijn weg gelegen duidelijkheid te verschaffen over zijn koers en daarmee ook over de verwachtingen van klaagster. Om die reden zijn de

klachtonderdelen gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Gezien het gegronde klachtonderdeel over de schriftelijke vastlegging van de strategie van de zaak en alle overige omstandigheden van het geval, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a), c) en f) ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b), d) en e) gegrond.

- legt aan verweerder op de maatregel van een waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl