Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4291

Zaaknummer

6489

Inhoudsindicatie

Verwijt van moeder van cliënt van verweerder dat verweerder zijn cliënt in het kader van een HALT zaak/jeugdstrafzaak niet adequaat heeft bijgestaan als gevolg waarvan de de cliënt (onnodig) een aantekening heeft gekregen in zijn justitiële documentatie. ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 april 2013

in de zaak 6489

naar aanleiding van het wederzijds appel van:

klaagster

tegen:

                                        verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 4 juni 2012, onder nummer R.3782/11.184, aan partijen toegezonden op 5 juni 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gedeeltelijk gegrond is verklaard, te weten voor zover het de bejegening door verweerder van klaagster ter zitting betreft, en voor het overige ongegrond is verklaard en waarbij aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 juli 2012 ter griffie van het hof opvangen. Op 5 juli 2012 is ter griffie van het hof ontvangen de memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster in het hoger beroep van verweerder;

-    de antwoordmemorie van verweerder in het hoger beroep van klaagster;

-    e-mail bericht klaagster aan het hof van 5 september 2012;

-    email van het hof aan klaagster van 6 september 2012;

-    de brief van klaagster aan het hof van 5 september 2012;

-    de brief van klaagster aan het hof van 28 september 2012;

-    schrijven van het hof aan verweerder van 9 januari 2013;

-    schrijven van klaagster aan het hof van 6 februari 2013;

-    schrijven van klaagster aan het hof van 6 februari 2013;

-    e-mail van verweerder aan het hof van 7 februari 2013

-    schrijven verweerder aan het hof van 8 februari 2013;

-    schrijven van het hof aan verweerder van 12 februari 2013;

-    schrijven van klaagster aan het hof van 16 februari 2013.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2013, waar klaagster vergezeld door haar echtgenoot en verweerder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

1.    geen moeite heeft genomen zich te verdiepen in de zaak van X. en niets ter verdediging van X. heeft aangevoerd;

2.    over onvoldoende kennis van het jeugdstraf- en (proces)recht beschikt alsmede wetgeving en stukken, die zij hem voor de TriP-zitting schriftelijk (met onderstreping van de relevante passages) heeft bezorgd, heeft genegeerd;

3.    haar en X. relevante juridische informatie heeft onthouden en meermalen onjuiste informatie heeft verschaft;

4.    zijn autoriteit als advocaat heeft misbruikt;

5.    zich op onverantwoorde wijze heeft teruggetrokken van de zaak en de zaak niet heeft overgedragen aan een andere advocaat;

6.    geweigerd heeft naar na de TriP-zitting een afschrift van het dossier ter hand te stellen, ten gevolgde waarvan zij ernstig gedupeerd is in de verdediging van de belangen van X.;

7.    meer de belangen van het Openbaar Ministerie heeft gediend dan de belangen van X.;

3.3    Klaagster heeft haar klacht (samengevat) als volgt toegelicht:

-    X. is op 11 november 2008 op school door een politieagent ondervraagd naar aanleiding van de vondst van een doos vuurwerk, 10 zogenaamde “vlinders”, bij een klasgenoot. Die klasgenoot had X. die dag als leverancier van het vuurwerk genoemd. Bij het gesprek met X. was geen advocaat of ouder aanwezig. X. is niet op zijn rechten gewezen. Het gesprek had het karakter van een reprimande. Volgens klaagster, die daarbij verwijst naar websites van het Openbaar Ministerie, HALT Nederland en de gemeente Leiden had de kwestie in aanmerking moeten komen voor een afdoening via HALT. Op 8 december 2008 is X. gehoord op het politiebureau in O..

Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Op het politiebureau is geen HALT afdoening of een boete aangeboden.

-    Verweerder, die als advocaat aan X. werd toegevoegd, nodigde klaagster en X. uit voor een gesprek op zijn kantoor. Daar deelde verweerder mee dat het voorstel om strafvervolging te voorkomen een taakstraf van 40 uur betrof en hij voegde daar meteen aan toe dat hij daar niet veel aan zou kunnen doen omdat X. bekend had. Klaagster heeft hem vervolgens de Stadskrant editie van 25 december 2008 overhandigd, waarin stond dat de kwestie voor een HALT afdoening in aanmerking kwam. Afgesproken werd dat verweerder ter zitting afdoening via HALT zou bepleiten en als het Openbaar Ministerie daar niet mee akkoord zou gaan, de zaak zou moeten worden beoordeeld door de kinderrechter. Enkele dagen voor de zitting bij het Openbaar Miniserie heeft klaagster op het kantoor van verweerder stukken betreffende de regelgeving door middel van HALT afdoening, Besluit Aanwijzingen Halt-feiten, een opsomming van haar argumenten voor een HALT afdoening en informatie over taakstraffen bezorgd. Telefonisch heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat slechts genoegen zou worden genomen met een HALT afdoening.

-    Tijdens de behandeling door de parketsecretaris gaf deze te kennen dat X. bekend had dat hij illegaal vuurwerk bezat en dat daarop een taakstraf van 40 uur stond, doch dat de parketsecretaris aanleiding zag die terug te brengen tot 20 uur.

Klaagster voerde tijdens de behandeling door de parketsecretaris aan dat X. niet wist wat er in juridisch opzicht bedoeld werd met “illegaal”. Toen zij vervolgens aanvoerde dat de zaak in aanmerking kwam voor afdoening via het bureau HALT viel verweerder haar af door te zeggen dat ze haar kennis uit het  “plaatselijke sufferdje” had gehaald. Als hij de door haar bezorgde informatie had gelezen, had hij kunnen constateren, dat het officiële gemeentelijke informatie betrof en dat klaagster zich bovendien baseerde op informatie afkomstig van de site van HALT Nederland. Als hij zich verdiept had in de zaak en over vakkennis had beschikt, had verweerder bovendien kunnen constateren dat de informatie letterlijk afkomstig was van de site van het Openbaar Ministerie zelf. Verweerder stelde, zonder enig argument aan toe voeren, slechts voor om de zaak te seponeren, maar daar was de parketsecretaris niet toe bereid omdat X. een doos vlinders had doorverkocht. De omstandigheid dat “verkoop” niet in de brief van het Openbaar Ministerie was opgenomen, achtte zij niet relevant. Toen klaagster opnieuw afdoening via HALT bepleitte, viel verweerder haar nogmaals af met een verwijzing naar “burgers en internet”. Alsof zij zomaar wat informatie bij elkaar had gegoogled. Het betrof echter officiële overheidsinformatie. Tijdens een schorsing die daarop volgde, adviseerde verweerder haar en X. de taakstraf te accepteren. Hij zei dat de kinderrechter ook een hogere straf kon opleggen en dat 20 uur taakstraf het minimum is wat kan worden opgelegd. Verweerder zei vervolgens dat een taakstraf hetzelfde was als een werkstraf in het kader van een HALT afdoening.

In afwijking van wat op zijn kantoor was afgesproken, drong hij erop aan de voorgestelde taakstraf te accepteren, waarbij hij zijn autoriteit als advocaat in de strijd wierp. Na hervatting van de zitting vroeg de parketsecretaris aan X. of hij wilde werken, waarin deze toestemde.

Klaagster heeft vervolgens heftig betoogd dat uit de uitlatingen van X. niet kon worden afgeleid dat hij de taakstraf accepteerde. Niettemin werd de zaak als afgedaan beschouwd. Na de zitting volgde er een obligate handdruk en weg was de advocaat. De enige inspanning van verweerder heeft er in bestaan klaagster en X. een taakstraf te doen accepteren onder vermelding van juridische onwaarheden. Door weg te lopen laat hij blijken ook op de afspraak naar de kinderrechter te gaan, terug te zijn gekomen.

-    Toen klaagster vervolgens een klacht wilde indienen tegen de parketsecretaris heeft verweerder haar ten onrechte meegedeeld dat het volgens de officier van justitie niet was toegestaan om een afschrift van het procesdossier aan haar te vertrekken.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Klaagsters zoon X., destijds 13 jaar oud, is op 11 november 2008 op school door een politieagent ondervraagd naar aanleiding van de vondst van een doos vuurwerk (10 vlinders) bij een klasgenoot, die had verklaard deze van X. te hebben gekocht. In dat gesprek heeft X. toegegeven dat hij deze doos vuurwerk aan deze klasgenoot had verkocht. Bij dit gesprek was geen ouder of advocaat aanwezig. Op 8 december 2008 is X. hierover gehoord op het politiebureau in O. in aanwezigheid van klaagster. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

4.3    Verweerder is als advocaat toegevoegd aan X. in verband met de oproep voor de TriP(Transactie in Persoon)-zitting op 30 juni 2009. Verweerder heeft X. en zijn ouders bij brief van 8 juni 2009 uitgenodigd voor een bespreking van de zaak op zijn kantoor. Bij die bespreking en ook op tijdstippen daarna heeft klaagster verweerder stukken overhandigd. Het betrof onder meer een speciale editie van het L.s Nieuwsblad met informatie over de gevolgen van het voorhanden hebben, kopen, verkopen en gebruiken van illegaal vuurwerk, een afdruk van de website van postbus 51 en van HALT-Nederland.

4.4    Tijdens de voorbespreking van de zaak heeft verweerder toegezegd terugverwijzing van de zaak naar HALT te zullen bepleiten. Ter zitting heeft verweerder dat ook gedaan; subsidiair heeft hij verzocht om seponering van de zaak en meer susidiar om vermindering van de door de parketsecretaris voorgestelde taakstraf van 20 uur. De parketsecretaris heeft terugverwijzing naar HALT geweigerd en zij heeft in het vooruitzicht gesteld dat in geval van niet-acceptatie van haar voorstel ter zitting (20 uur in plaats van de aanvankelijk genoemde 40 uur taakstraf) de zaak naar de zitting van de kinderrechter zou worden doorverwezen. Klaagster heeft vervolgens nogmaals met klem terugverwijzing naar HALT verzocht. Klaagster heeft hierover aan de parketsecretaris in een email van 3 juli 2009 geschreven : "In de eerste plaats wil ik mijn excuses aanbieden voor mijn emotionele optreden tijdens de zitting van 30 juni jl....."

4.5    De behandeling is vervolgens geschorst en verweerder heeft getracht klaagster en X. uit te leggen wat de stand van zaken was. Verweerder heeft uiteindelijk X. apart genomen en hem gezegd dat en waarom hij hem adviseerde het voorstel van de parketsecretaris te aanvaarden. Na hervatting van de zitting heeft X. desgevraagd door de parketsecretaris te kennen gegeven dat hij haar voorstel accepteerde.

4.6    Na de zitting hebben partijen nog even met elkaar gesproken en heeft verweerder X. en klaagster verwezen naar de naastliggende kamer waar X. zich bij de Raad voor de Kinderbescherming kon melden voor afspraken omtrent uitvoering van de taakstraf.

5    BEOORDELING

5.1    In de memorie van grieven van klaagster zijn drie grieven aangevoerd; verweerder is tekort geschoten in de bijstand van X., zodat de klachtonderdelen 1 tot en met 4 ten onrechte ongegrond zijn verklaard; ten onrechte heeft de raad beslist dat verweerder zich niet meer als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie dan als advocaat heeft opgesteld en ten onrechte heeft de raad op grond van argumenten die pas achteraf zijn ingebracht beslist dat de klacht over het niet afgeven van het procesdossier na afloop van de zaak ongegrond is.

5.2    Het beroep van verweerder richt zich tegen de gegrondverklaring van de klacht voor zover het de bejegening van verweerder jegens klaagster ter zitting betreft.

5.3    De grieven zullen in het navolgende besproken worden.

5.4    Terecht heeft de raad bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt genomen dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De advocaat komt daarbij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hij passend vindt. De advocaat behoort zijn cliënt duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan en op met de cliënt gemaakte afspraken over de te volgen strategie mag in beginsel niet zonder nadere toelichting en motivering worden teruggekomen. Het hof merkt op dat in deze tuchtrechtelijke procedure niet ter beslissing voorligt de vraag welke afdoening de strafzaak van X. had behoren te hebben, maar uitsluitend de vraag of verweerder zich als advocaat van X. heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en of hij aan X. en zijn zaak voldoende zorg heeft besteed, een en ander zoals in artikel 46 Advocatenwet omschreven. Dat brengt mee dat het hof niet zal ingaan op de vraag of de parketsecretaris terecht en op juiste gronden ter zitting geweigerd heeft de zaak van X. alsnog voor HALT afdoening in aanmerking te laten komen. Partijen zijn het erover eens dat tijdens de voorbespreking van de zaak is afgesproken dat verweerder ter zitting verwijzing naar HALT afdoening van de zaak zou bepleiten. Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat ook heeft gedaan, maar dat dit door de parketsecretaris, die de zitting leidde, werd afgewezen, dat zij in plaats van de standaardafdoening voor deze overtreding (40 uur taakstraf) een voorstel heeft gedaan voor 20 uur taakstraf en dat zij bij niet acceptatie door X. de zaak zou verwijzen naar de zitting van de kinderrechter. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de parketsecretaris in haar schriftelijke verklaring over de gang van zaken, die verweerder bij memorie van grieven heeft overgelegd. Uit die verklaring blijkt dat de HALT afdoening in elk geval besproken is ter zitting, zodat het hof ervan uitgaat dat verweerder deze inderdaad ter sprake heeft gebracht.  De bezwaren van klaagster richten zich vooral tegen het feit dat - nadat de parketsecretaris HALT afdoening had afgewezen – verweerder zich daartegen niet nogmaals of uitvoeriger heeft verzet. Klaagster heeft dat vervolgens zelf uitvoerig gedaan.

5.5    Het hof overweegt als volgt. Door de beslissing van de parketsecretaris ontstond een nieuwe situatie waarin verweerder als advocaat van X. aan hem (en klaagster) moest uitleggen en adviseren wat de mogelijke consequenties en risico's van een en ander zouden kunnen zijn (afwijzen HALT afdoening, aanvaarden taakstraf of afdoening door de kinderrechter). Verweerder heeft toen schorsing van de zitting gevraagd en hij heeft X. geadviseerd de taakstraf te aanvaarden, hetgeen X. ook heeft gedaan na hervatting van de zitting. Verweerder heeft dat toegelicht met het argument dat X. bij afdoening door de kinderrechter mogelijk ook het verkopen van vuurwerk zou worden verweten. Het hof acht dit advies van verweerder gegeven de omstandigheden niet onbegrijpelijk, nu de andere mogelijkheden tot afdoening (HALT of sepot) in de gegeven situatie niet afdwingbaar waren, los van de vraag of het standpunt van de parketsecretaris juist was. Aan verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt met betrekking tot de wijze van behandeling van de zaak van X.. De desbetreffende grief faalt.

5.6    Het hof is voorts van oordeel dat verweerder er goed aan heeft gedaan schorsing van de behandeling te vragen om met klaagster en X. de stand van zaken te bespreken gegeven het feit dat HALT afdoening of sepot was afgewezen, zodat het aanvaarden van de taakstraf van 20 uur of doorverwijzing naar de zitting van de kinderrechter als mogelijkheid overbleven. Toen bleek dat klaagster voor die toelichting van verweerder niet open stond,  heeft verweerder alleen met X. overleg gevoerd. Niet valt in te zien dat verweerder in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Integendeel hij heeft de gewijzigde strategie besproken en uitgelegd en X. hieromtrent geadviseerd.

5.7    De tweede en derde grief van klaagster hebben betrekking op klachtonderdeel 6 en 7. Het hoger beroep met betrekking tot deze klachtonderdelen heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan verwoord in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.  De  grieven twee en drie worden dan ook verworpen.

5.8    Na het indienen van haar beroepsschrift en na het verstrijken van de beroepstermijn heeft klaagster nog als grief aangevoerd dat verweerder ten onrechte X. zou hebben geadviseerd de taakstraf direct te aanvaarden omdat er nog een week bedenktijd zou zijn voor het aanvaarden van het voorstel. Uit het bepaalde in artikel 56 lid 5 van de Advocatenwet volgt dat alle grieven die tegen de beslissing van de raad zijn gericht, binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moeten zijn gebracht en dat het hof van nadien aangevoerde grieven geen kennis zal kunnen nemen. Om die reden zal het hof de door klaagster te laat ingediende grief niet bespreken.

5.9    In zijn hoger beroep voert verweerder aan dat de raad ten onrechte de klacht gegrond heeft verklaard voor zover het zijn bejegening van klaagster ter zitting betreft, nu een dergelijk verwijt niet in de door klaagster ingediende klacht valt te lezen. Het hof volgt verweerder hierin. Dat verweerder en klaagster verschillend hebben gereageerd op de stellingname van de parketsecretaris met betrekking tot de HALT afdoening brengt niet mee dat verweerder zich niet met voldoende respect ten opzichte van klaagster heeft gedragen. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die daaraan steun zouden kunnen geven.  De grief van verweerder slaagt derhalve. De beslissing van de raad zal op dit punt worden vernietigd.

5.10    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat alle grieven van klaagster falen en dat de grief van verweerder slaagt. Dat betekent dat de beslissing van de raad zal worden vernietigd voor zover de klacht gegrond is verklaard en voor het overige zal worden bekrachtigd. Deze beslissing heeft tot gevolg dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 4 juni 2012 van de Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage voor zover de klacht daarbij gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart het door de raad gegrond verklaarde klachtonderdeel ongegrond;

-    bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.R.J. de Groot, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.