Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:77

Zaaknummer

L60-2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in een procedure bij het Gerechtshof, ondanks verzoek van klager, geen pleidooi gevraagd, heeft een rapport van een partij-deskundige niet in het geding gebracht, een meineedkwestie niet aangekaart en geen verweer gevoerd tegen een in hoger beroep gevorderde vermeerdering van eis. Verweerder is daardoor ernstig tekort geschoten in de zorg voor de belangen van klager.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Schorsing van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Beslissing van 21 oktober 2013

in de zaak L 60 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

 

       

klager

 

tegen:

B

 

 

                                        verweerder

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 28 februari 2013 met kenmerk K, door de raad ontvangen op 1 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement L de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van     2 september 2013 in aanwezigheid van klager, zijn echtgenote en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 28 februari 2013 met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis genomen van de nagekomen stukken van verweerder van 6 augustus 2013 en van de nagekomen brief van klager van 11 augustus 2013 met bijlagen.

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klager is verwikkeld geweest in een procedure met betrekking tot verborgen gebreken die zich na de verkoop van zijn huis hebben voorgedaan. In eerste aanleg is klager door een andere advocaat bijgestaan. In hoger beroep heeft verweerder klager bijgestaan. Door verweerder is een memorie van grieven bij het hof D ingediend. Deze memorie is niet in concept aan klager ter beoordeling voorgelegd. Verweerder heeft daarnaast in incidenteel appèl, ingesteld door de wederpartij van klager, geantwoord. Bij dat incidenteel appèl heeft de wederpartij van klager ook een akte vermeerdering van eis genomen. Op deze eisvermeerdering van de wederpartij van klager is door verweerder niet gereageerd.

          Bij arrest van 30 maart 2010 zijn alle principale grieven van klager door het Hof afgewezen, is het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd en is de vermeerderde vordering van de wederpartij toegewezen.

 

3                klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)         klager ondanks de verzekering van verweerder dat er in de appèlprocedure een mondelinge behandeling zou komen, door het hof niet gehoord is; hij kreeg onverwacht de einduitspraak;

2)         verweerder niet de volledige stukken, waaronder het tweede rapport van de partijdeskundige, ter kennis van het hof heeft gebracht;

3)         verweerder het hof niet heeft gewezen op door de advocaat van de wederpartij en diens adviseurs gepleegd meineed;

4)         verweerder geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de door de wederpartij in hoger beroep gevorderde vermeerdering van eis, met als gevolg dat die werd toegewezen.

 

4                VERWEER

          Verweerder benadrukt dat hij klager enkel in de procedure in hoger beroep heeft bijgestaan. De procedure in eerste aanleg is door andere advocaten gevoerd. Verweerder ontkent dat hij de belangen van klager niet naar behoren zou hebben behartigd. Verweerder geeft aan dat hij alle relevante feiten wel degelijk in de procedure in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Verweerder geeft toe dat het tweede rapport van de eigen partijdeskundige van klager niet in het geding is gebracht.

Tijdens de mondelinge behandeling bij de raad heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij dat rapport nog niet in zijn bezit had, aangezien uit de e-mail van klager van 22 april 2009 blijkt dat klager het rapport de volgende dag nog naar verweerder zou moeten brengen. Verweerder gaat er dus vanuit dat hij het rapport eerder nog niet in zijn bezit had en om die reden bij memorie van grieven niet in het geding heeft kunnen brengen. Verweerder geeft aan dat hij diverse keren gesprekken met klager heeft gehad voordat de memorie van grieven is geconcipieerd, maar erkent wel dat deze niet in concept aan klager is voorgelegd. Verweerder geeft daarnaast aan dat hij zich kan voorstellen dat klager zelf bij het hof zijn zegje heeft willen doen, maar het hof heeft geen andere getuigen meer willen toelaten, laat staan klager zelf als partij-getuige. Verweerder geeft voorts aan dat hij denkt dat hij klager heeft uitgelegd dat een procedure in hoger beroep in principe schriftelijk wordt afgedaan. Verweerder ontkent dat hij klager buiten de inhoudelijke behandeling heeft gehouden. Verweerder wijst op de diverse gesprekken die met klager zouden hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft het niet aan de kaak stellen van meinedige verklaringen stelt verweerder dat een dergelijke kwestie niet thuis hoort in een civiele procedure, maar dat het aan klager is om daarvan al dan niet strafrechtelijk aangifte te doen. Tot slot geeft verweerder aan dat hij niet weet waarom hij niet heeft gereageerd op de eisvermeerdering van de wederpartij van klager in de hoger beroepprocedure. Verweerder vermoedt dat hij niet heeft gezien dat er een eisvermeerdering was opgenomen.

 

5               BEOORDELING

          Ad klachtonderdeel 1:

          Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder erkend dat hij wist dat klager een mondelinge behandeling wilde. In die omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om klager te informeren over de mogelijkheid van pleidooi en om aan te geven in welk stadium van de procedure dat mogelijk zou zijn. Indien hij aan klagers wens geen gehoor wenste te geven, had hij klager gemotiveerd moeten uitleggen waarom hij  - als dominus litis – voor een andere weg koos. Door geen van beide te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gebleken is verder dat verweerder de door hem opgestelde processtukken niet op voorhand in concept aan klager heeft toegezonden. Voorts heeft verweerder klager onjuist geïnformeerd over de procedure in appel. Uit de e-mails tussen verweerder en klager in de eerste maanden van 2010 blijkt dat klager meerdere malen heeft gevraagd om nog nadere stukken in het geding te brengen, doch dat verweerder daarop niet is ingegaan en heeft aangegeven dat de zaak voor arrest in het incidenteel appel zou staan. Op 30 maart 2010 werd echter eindarrest in principaal en incidenteel appel gewezen. Dit eerste klachtonderdeel zal door de raad derhalve gegrond worden verklaard.

          Ad klachtonderdeel 2:

          Gelet op het dossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, kan de raad niet vaststellen wanneer verweerder het tweede rapport van de eigen partijdeskundige van klager heeft ontvangen. Onduidelijk is wanneer dit aan hem ter hand is gesteld. Vast staat dat verweerder het rapport in ieder geval op 23 april 2009 in zijn bezit moet hebben gehad. Klager meldt in zijn mail van 22 april 2009 immers dat hij het rapport morgen zou brengen. Het arrest dateert van 30 maart 2010. Verweerder moet derhalve, zelfs als hij het rapport pas in april 2009 heeft ontvangen, nog ruim voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad om het rapport alsnog in het geding te brengen. Verweerder had het hof kunnen vragen om nog een akte te mogen nemen teneinde zo het rapport onderdeel van de procedure te maken. Indien hij van mening was dat het rapport niet moest worden ingebracht, had hij dit uitdrukkelijk aan klager moeten meedelen. Nu verweerder noch het een noch het ander heeft gedaan, heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en is hij tekort geschoten in de zorg ten aanzien van klager. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.

          Ad klachtonderdeel 3:

          Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat door de advocaat van de wederpartij en diens adviseurs meinedige verklaringen zijn afgelegd. Verweerder heeft, ondanks de verzoeken van klager om die kwestie aan te kaarten bij het hof, daarmee niets gedaan. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de raad aangegeven dat hij klager heeft geadviseerd strafrechtelijk aangifte te doen, maar verweerder heeft verder geen uitleg gegeven en ook niets vastgelegd. Gelet op de stellingen van klager, had het op de weg van verweerder gelegen om in de procedure in hoger beroep een gespecificeerd bewijsaanbod te doen en de kwestie van de meinedige verklaringen aldus bij het hof aan te kaarten dan wel – indien hij de wens van klager niet wilde honoreren – dit gemotiveerd, tijdig en bij voorkeur schriftelijk aan klager kenbaar te maken. Door dat alles niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook het derde klachtonderdeel is derhalve gegrond.

          Ad klachtonderdeel 4:

          Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij niet heeft gereageerd op de vermeerdering van eis omdat hij deze waarschijnlijk niet heeft gezien. De vermeerdering van eis had betrekking op een zeer substantieel bedrag van meer dan € 30.000,00. Verweerder is bijzonder slordig te werk gegaan door deze vermeerdering van eis niet op te merken en daar niet op te reageren. Verweerder heeft derhalve zijn werkzaamheden voor klager niet naar behoren verricht en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook het vierde klachtonderdeel wordt derhalve gegrond bevonden.

 

6.       MAATREGEL

6.1     De raad is van oordeel dat verweerder ernstig te kort is geschoten in de zorg ten aanzien van klager. Verweerder heeft klager geen duidelijkheid gegeven over de door hem te verrichten werkzaamheden, heeft de door hem ingediende memorie(s) niet in concept voorgelegd aan klager, heeft de vermeerdering van eis compleet over het hoofd gezien, heeft klager niet goed geïnformeerd over het procesverloop en heeft, ondanks uitdrukkelijke verzoeken van klager daartoe, zowel de kwestie terzake de meinedige verklaringen als het tweede rapport van de partijdeskundige van klager niet in het geding gebracht. Gelet op de ernst van deze tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen van verweerder, alsmede gelet op het feit dat verweerder, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, de ernst van de door hem gemaakte fouten niet inziet, kan geen lichtere dan de hierna op te leggen maatregel worden opgelegd.

6.2     De raad schorst verweerder onvoorwaardelijk voor een periode van 14 dagen en schorst verweerder daarnaast voorwaardelijk voor een periode van eveneens 14 dagen, met een proeftijd van twee jaar.

                       

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, met bepaling dat deze maatregel voor de duur van twee weken niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op twee jaar aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder uit anderen hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend hieraan;

draagt de deken op om deze beslissing openbaar te maken op de in het arrondissement L  gebruikelijke wijze.

 

 

Aldus gewezen door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, A. Groenewoud, A.A. Freriks, R.G.A.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2013.                     

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:                     

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-         klager

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl