Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:28

Zaaknummer

6403

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak raad. Waarschuwing wegens niet adequate dienstverlening. Klaagster stelt bij het hof voor het eerst dat zij geen opdracht heeft gegeven tot instellen hoger beroep, maar maakt dat onvoldoende aannnemelijk.

Uitspraak

Beslissing van 1 februari 2013

in de zaak 6403

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 maart 2012, onder nummer M 158-2011, aan partijen toegezonden op 6 maart 2012, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard, voor zover deze betrekking heeft op de werkzaamheden van verweerder in de zaak tegen de zorgverzekeraar, de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd  en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van klaagster aan het hof van 10 juli 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 november 2012, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder de belangen van klaagster in de zaken tegen de gemeente X en tegen zorgverzekeraar Y niet goed en niet voortvarend heeft behartigd en klaagster niet voldoende op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken en van haar verdere mogelijkheden.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep van belang.

4.2  Het beroep is beperkt tot de zaak tegen de gemeente X, waarbij klaagster aanvoert dat zij nooit opdracht heeft gegeven aan verweerder om in appel te gaan tegen de beslissing van de rechtbank.

4.3 In de zaak tegen de gemeente is door verweerder namens klaagster een procedure bij de rechtbank Maastricht aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 december 2010 de vorderingen van klaagster afgewezen. Verweerder heeft namens klaagster appel ingesteld tegen dit het vonnis .

5 BEOORDELING

5.1. Tegen de beslissing van de raad heeft klaagster als grief  aangevoerd dat zij nooit opdracht heeft gegeven aan verweerder om in appel te gaan tegen de beslissing van de rechtbank. 

5.2. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep omdat de klacht (zoals in eerste aanleg geformuleerd) geen betrekking heeft op het instellen van het appel en overigens vaststaat dat hij destijds in opdracht van klaagster appel heeft ingesteld.

5.3. Dit verweer gaat niet op. De klacht, als geformuleerd door de raad, is een zakelijke weergave van de 17 klachtonderdelen die door klaagster zijn opgesomd in haar brief van  8 februari 2011 aan de deken in het arrondissement Maastricht (hierna: de deken). Klachtonderdeel 6 luidt: “handelen zonder toestemming/overleg”. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat in hoger beroep geen sprake is van een nieuwe klacht. Het hof acht klaagster dan ook ontvankelijk in het hoger beroep.

5.4. Subsidiair voert verweerder aan dat hij destijds in opdracht van klaagster het hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht. 

5.5. Het hof acht dat aannemelijk. Bij e-mail van  10 februari 2011 heeft verweerder klaagster onder meer medegedeeld: “In de zaak tegen de gemeente [X] hebben we onlangs afgesproken dat ik formeel in hoger beroep ga. Dat heb ik inmiddels ook ingesteld bij het Hof Den Bosch. We zouden vervolgens een afspraak maken om het hoger beroep uit te werken”.  In zijn brief d.d. 14 maart 2011 aan klaagster schrijft verweerder: “In bovengenoemde zaak heb ik eerder hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de Rechtbank Maastricht van 29 december 2010, waarin uw vorderingen zijn afgewezen. U gaf mij hiertoe uitdrukkelijk opdracht.” In het kader van de instructie van de klacht door de deken heeft verweerder bij brief van  7 april 2011 aan de deken geschreven: “Ik blijf erbij dat de Rechtbank een discutabel vonnis heeft gewezen. Daarom kreeg ik van [klaagster] ook de instructie om hoger beroep in te stellen, hetgeen ik vervolgens heb gedaan”.

5.6. Op 16 juni 2011 heeft een mondelinge behandeling van de klacht door de deken plaatsgevonden. Daarbij is het instellen van het  hoger beroep expliciet aan de orde geweest, zo blijkt uit de brief van de deken aan partijen van  20 juni 2011. Bij brief van  24 juni 2011 aan partijen heeft de deken op uitdrukkelijk verzoek van klaagster zijn dekenstandpunt gegeven. De deken overweegt daarbij onder meer als volgt: “In de zaak versus de gemeente Maastricht werden de vorderingen van klaagster afgewezen. Klaagster wilde tegen dat vonnis in hoger beroep komen, welk hoger beroep [verweerder] ook heeft ingesteld.”

5.7. Ter zitting van de raad op 16 januari 2012 is ook weer expliciet aan de orde geweest de stelling van verweerder dat hij met instemming van klaagster beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht. In zijn beslissing van 5 maart 2012 gaat de raad er vervolgens vanuit dat verweerder met klaagster de mogelijkheden in appel heeft besproken en vervolgens in opdracht van klaagster appel heeft ingesteld.

5.8. Voor het eerst in de memorie waarbij klaagster in beroep is gekomen van de beslissing van de raad, komt zij met de stelling dat zij verweerder geen opdracht heeft gegeven om in appel te gaan. Deze stelling heeft klaagster in beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zonder daartoe opdracht van klaagster te hebben ontvangen appel heeft ingesteld. De grief van klaagster slaagt dan ook niet. Het hof merkt wel op dat verweerder er verstandig aan had gedaan de opdracht om beroep in te stellen aan klaagster te bevestigen voordat hij daartoe daadwerkelijk overging. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen, voor zover aan hoger beroep onderworpen. 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van  5 maart 2012 onder nummer M 158-2011, voor zover daarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.P. Balkema, S.A Boele, H.J. de Groot en M.J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2013.