Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3999

Zaaknummer

H152-2012

Inhoudsindicatie

De vraag of verweerder in de onderhavige zaak handelingen had moeten verrichten ter stuiting van een dreigende verjaring kan niet door de tuchtrechter worden beantwoord, nu het daarbij gaat om een zuiver civielrechtelijk vraagstuk.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 februari 2013

in de zaak H 152 - 2012

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

klager

 

tegen:

B

verweerder

 

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 16 mei 2012, met kenmerk nr. K, door de raad ontvangen op 21 mei 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement H, thans arrondissement O,  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2012 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 16 mei 2012 met bijlagen.

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1          Verweerder is in het verleden in meerdere zaken voor klager als raadsman opgetreden. Ondermeer heeft hij hem in 2006 bijgestaan in een strafzaak voor de rechtbank B en later in 2007 in hoger beroep voor het gerechtshof H. Vervolgens heeft verweerder in 2008 namens klager bij het gerechtshof H  een verzoek tot schadevergoeding ex artikel 89 Strafvordering ingediend.

2.2          In 2011 heeft verweerder in opdracht van klager een civiele procedure aangespannen tegen de Staat der Nederlanden bij de rechtbank D. Nadat in deze procedure op 11 oktober 2011 een comparitie had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 2 november 2011 de vordering van klager afgewezen op grond van verjaring, daarbij in het vonnis ten overvloede overwegend, dat ook al zou de vordering niet zijn verjaard, deze toch op andere gronden zou zijn afgewezen.

2.3          Bij dagvaarding van 3 januari 2012 heeft verweerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank D tegen de zitting van het gerechtshof D van 20 maart 2012.

2.4          Bij brief van 15 maart 2012 heeft de opvolgend advocaat van klager zich gemeld bij verweerder en verzocht om toezending van de diverse dossiers, aan welk verzoek verweerder heeft voldaan op 16 maart 2012.

 

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet immers:

1.                  Verweerder heeft klager niet goed geïnformeerd over de slagingskansen van de civiele procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.

2.                  Verweerder heeft geen stuitingshandelingen verricht om verjaring van de civiele schadevordering te voorkomen.

3.                  Verweerder heeft hoger beroep ingesteld zonder daartoe opdracht te hebben gekregen.

4.                  Verweerder heeft zich in de appelprocedure niet teruggetrokken als advocaat toen hij vernam dat klager het met zijn handelen niet eens was.

 

4                VERWEER

4.1          Verweerder stelt dat hij klager voorafgaande aan de procedure tegen de Staat der Nederlanden heeft gewezen op het procesrisico en een mogelijke proceskostenveroordeling. Na enige aarzeling heeft klager vervolgens besloten toch het risico te willen nemen, waarna verweerder tot dagvaarden is overgegaan.

4.2          Nadat de vordering van klager door de rechtbank D was afgewezen, heeft klager aan verweerder opdracht gegeven hoger beroep tegen dit vonnis in te stellen. Verweerder achtte dit bepaald niet kansloos. Wel heeft verweerder klager in zijn brief van 22 december 2011 gewezen enerzijds op het kostenaspect en anderzijds op de processuele risico’s.

4.3          Verweerder heeft van de aanvang af betwist dat er sprake was van verjaring en dat er stuitingshandelingen hadden moeten worden verricht.

4.4          Klager heeft verweerder bij e-mail van 6 december 2011 uitdrukkelijk schriftelijk opdracht gegeven om hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft zulks gedaan en op 10 januari 2012 een kopie van de appeldagvaarding aan klager toegezonden nogmaals met een uiteenzetting van de kosten, welke daarmede gemoeid zouden zijn, nadat hij zulks ook al had gedaan in zijn brief aan klager van 22 december 2011.

4.5          Aanstonds nadat hij van de opvolgend advocaat van klager vernam dat deze de procedure in hoger beroep zou overnemen, heeft verweerder per omgaande de in zijn bezit zijnde dossiers aan deze advocaat doen toekomen.

 

5                BEOORDELING

5.1         Klager stelt dat verweerder hem niet goed heeft geïnformeerd over de slagingskansen van een civiele procedure in eerste aanleg. Door verweerder is dit uitdrukkelijk bestreden. Wat dit betreft staan de verklaringen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar, zodat de tuchtrechter daarover geen oordeel kan uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er is gebeurd.

5.2         Voor zover verweerder jegens klager zou zijn tekort geschoten in zijn informatie omtrent de slagingskansen in hoger beroep, stelt de raad vast dat dit onderdeel ongegrond is. Immers wijst verweerder in zijn brief aan klager van 22 december 2011 uitdrukkelijk zowel op het kostenaspect als op de risico’s van een eventueel hoger beroep.

5.3         De vraag of verweerder in de onderhavige zaak handelingen had moeten verrichten ter stuiting van een dreigende verjaring, kan niet door de tuchtrechter worden beantwoord, nu het daarbij gaat om een zuiver civielrechtelijk vraagstuk. Verweerder heeft in de procedure namens klager bestreden dat er sprake was van verjaring en hij heeft zulks in zijn brief aan de rechtbank van 29 september 2011 gemotiveerd toegelicht. De raad zal dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

5.4         De klacht van klager dat verweerder hoger beroep zou hebben ingesteld zonder daartoe opdracht te hebben gekregen is niet begrijpelijk, nu uit de e-mail van klager aan verweerder van 6 december 2011 duidelijk blijkt dat hij de wens daartoe uit. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5         Hetzelfde geldt voor het vierde klachtonderdeel. Uit het dossier blijkt dat verweerder de complete originele dossiers aan de opvolgend advocaat van klager heeft overgedragen daags na daartoe van deze advocaat het verzoek te hebben ontvangen. Aan verweerder kan ter zake dan ook geen verwijt worden gemaakt.

5.6         Op grond van de hierboven gegeven overwegingen zal de raad alle onderdelen van de klacht ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart alle onderdelen van de klacht ongegrond.

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mw. mr. J.C. van den Dries, mw. mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, mr. J.J.M. Goumans, mr. J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 februari 2013.                                  

 

per aangetekende brief  verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl