Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4238

Zaaknummer

13-096A

Inhoudsindicatie

 “Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.”

Uitspraak

Beslissing van 3 mei 2013

in de zaak 13-096A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klagers

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 2 april 2013 met kenmerk 13-13-0349, door de raad ontvangen op 4 april 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft vanaf 2010 de heer G., buurman van klagers, bijgestaan, in diens geschil tegen de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk ("de Gemeente") over het gebruik van een aan de Gemeente in eigendom toebehorend pad. Voor de heer G. heeft verweerder een kort gedingprocedure gevoerd tegen de Gemeente, waarin hij in eerste aanleg in het gelijk is gesteld. De Gemeente heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding.

1.3 Klagers hebben zich eveneens tot verweerder gewend voor rechtsbijstand, in het kader van hun geschil tegen de Gemeente over het gebruik van hetzelfde pad. Ook andere buren van klagers, de heer B. en mevrouw A., hebben zich om dezelfde reden tot verweerder gewend. Klagers hebben verweerder ingeschakeld via hun rechtsbijstandsverzekeraar SRK, die de declaratie van verweerder heeft betaald.

1.4 Verweerder heeft namens de heer G. een memorie van antwoord ingediend op 22 november 2011. Op 1 december 2011 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan is niet in het geding gebracht in de appelprocedure tussen de Gemeente en de heer G.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de uitkomst van het getuigenverhoor op 1 december 2011, dat op kosten van SRK namens klagers door verweerder was geëntameerd, niet heeft ingebracht in de appelprocedure tussen de Gemeente en de heer G.;

b) klagers niet  heeft geïnformeerd over het feit dat het getuigenverhoor niet zou worden gebruikt in het verdere verloop van de appelprocedure en hen evenmin heeft geïnformeerd dat er geen aanvullende stukken door verweerder in die appelprocedure zijn ingediend.

2.2 Bij brief van 17 december 2012 hebben klagers de klacht ter kennis van de deken gebracht. Ook de heer B. en mevrouw A. hebben (op 16 december 2012) een klacht ingediend tegen verweerder, welke klacht bij de raad aanhangig is onder nummer 13-097A. De heer G. heeft al eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht, bij de raad bekend onder nummer 13-073A, is bij voorzittersbeslissing van 9 april 2013 kennelijk ongegrond verklaard.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat hij met klagers heeft afgesproken om eventuele bruikbare informatie uit het getuigenverhoor te gebruiken in een bodemprocedure van klagers en/of hun buren tegen de Gemeente of in de lopende appelprocedure in kort geding tussen de heer G. en de Gemeente. Hij heeft het proces-verbaal van het getuigenverhoor niet kunnen gebruiken in voornoemde appelprocedure omdat de advocaat van de Gemeente hem peremptoir had gesteld voor de memorie van antwoord namens de heer G. en het processtuk dus voorafgaand aan het getuigenverhoor moest worden ingediend, aldus verweerder. Verweerder stelt voorts dat hij nadien geen instructie heeft gekregen van de heer G. om nadere stukken in het geding te brengen en dat hij op instructie van de heer G. arrest heeft gevraagd.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de beoordeling van de onderhavige klacht staat voorop dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 De handelwijze van verweerder, getoetst aan deze maatstaf, geeft de voorzitter geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld ten opzichte van klagers. Tegenover de verwijten van klagers heeft verweerder uiteengezet waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. De reden voor het niet in de memorie namens klager (kunnen) opnemen van eerst nadien beschikbaar gekomen informatie uit het getuigenverhoor, is naar het oordeel van de voorzitter bepaald plausibel. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

4.3 Klagers miskennen met klachtonderdeel b) dat verweerder in de appelprocedure tussen de heer G. en de Gemeente uitsluitend als advocaat van de heer G. optrad. Het stond hem daarom niet vrij om op eigen initiatief informatie aan klagers te verstrekken over ontwikkelingen in die procedure. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 3 mei 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.