Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4035

Zaaknummer

12-222A

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door wederpartij te beschuldigen van het plegen van strafbare (fiscale) delicten. Met betrekking tot de mededeling dat de cliënt van verweerder zijn verhaal in de media zou doen, is de raad van oordeel dat duidelijk is dat deze opmerking afkomstig is van de cliënt van verweerder en dat verweerder daardoor de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt toekomt niet heeft overschreden. Verweerder wordt maatregel van berisping opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 12 maart 2013

in de zaak 12-222A

naar aanleiding van de klacht van:

gemachtigde: de heer

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 juli 2011 (lees: 17 juli 2012) met kenmerk 1112-568, door de raad ontvangen op 19 juli 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster. Klaagster is niet verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;

- en de daarbij gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 8;

- een brief van verweerster d.d. 27 december 2012 met bijlagen;

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft een voormalige werknemer van klaagster bijgestaan in een hoog opgelopen arbeidsgeschil, waarbij de werknemer op 14 januari 2012 op staande voet is ontslagen. Verweerder heeft met een faxbrief van 27 februari 2012 dit ontslag namens zijn cliënt vernietigd en onder andere aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon.

2.3 In deze faxbrief heeft verweerder tevens het volgende gesteld:

“(..) In 2011 heeft u (sic) cliënt eenmaal verzocht samen met u, of alleen grote (zwarte) geldsommen over de grens te vervoeren. Dit betreft onder andere het vervoer naar Monaco met een geldsom ter hoogte van euro 300.000,--, waarvan na Monaco euro 200.000,-- verder werd vervoerd door cliënt en aan uw vrouw afgeleverd in Spanje. Tevens betreft het in een aantal gevallen persoonlijke bescherming vanaf treinstation Madrid. De provisie van in ieder geval het vervoer Monaco betreft euro 30.000,--.

Het een en ander is thans nog in onderzoek en zal te zijner tijd in een eventuele gerechtelijke procedure nader worden gespecificeerd en gevorderd.

Cliënt heeft aangegeven in een gerechtelijke procedure niet alleen het voorgaande uitvoerig uit de doeken te doen, maar is tevens voornemens zijn ervaringen en ongenoegen te uiten in Tv-programma’s als Radar en/of Tros Opgelicht en eventueel zelfs bij het Openbaar Ministerie waarbij cliënt beseft dat ook hij op de blaren zal moeten zitten (..)”

2.4 Bij brief met bijlage van 5 maart 2012 heeft de gemachtigde van klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klaagster, althans haar directeur, met zijn brief van 27 februari 2012 te

              beschuldigen van het plegen van strafbare (fiscale) delicten en daar

              vervolgens zelf een provisie over te eisen;

b) een aankondiging van onheil te hebben gedaan die met het eigenlijke geschil

              tussen partijen niets te maken heeft.

4 VERWEER

 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het standpunt van zijn cliënt correct heeft willen weergeven zonder dat er sprake is geweest van onnodig grievende, lasterlijke dan wel bedreigende uitlatingen jegens klaagster. Verweerder is van mening dat het tot zijn takenpakket als advocaat hoort om de standpunten en overtuigingen van de cliënt weer te geven en te vertegenwoordigen, ook als deze standpunten en overtuigingen niet door iedereen worden gedeeld.

5 BEOORDELING

ad klachtonderdeel a.

5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 De raad is van oordeel dat verweerder met zijn hiervoor onder 2.3 van de feiten vermelde aankondiging de grens van de hiervoor onder 5.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden en hiertoe wordt het volgende overwogen.

De door verweerder in zijn brief van 27 februari 2012 geuite beschuldigingen aan het adres van klaagster worden naar het oordeel van de raad niet gesteund door feiten en zij zijn van dien aard en dermate ernstig dat verweerder niet, zoals hij kennelijk gedaan heeft, zonder meer mocht afgaan op de mededelingen van zijn cliënte. Verweerder had nader onderzoek moeten (laten) doen naar de vraag of er voldoende feiten en omstandigheden waren die het bezigen van de onderhavige beschuldigingen in alle redelijkheid zouden kunnen rechtvaardigen.

5.3 Van een dergelijk onderzoek en van dergelijke feiten en omstandigheden is de raad niet gebleken. Hiervoor zijn immers door verweerder geen aanknopingspunten aangevoerd. Dat de uitingen op meer dan vermoedens zijn gebaseerd is de raad evenmin gebleken. Verweerder heeft de onder 1, 2 en 3 van zijn brief genoemde stelling als waarheden gepresenteerd. Uit de mededeling van verweerder in zijn brief van 27 februari 2012 blijkt echter dat het een en ander thans nog in onderzoek is en te zijner tijd in een eventuele gerechtelijke procedure nader zal worden gespecificeerd en gevorderd. De raad merkt de door verweerder geuite beschuldigingen dan ook aan als voorbarig. De omstandigheid dat de informatie afkomstig is van zijn cliënt, disculpeert verweerder niet. Ook het doorgeven van dreigementen van de eigen cliënt is laakbaar. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende afstand genomen van de stellingen van zijn cliënt. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

ad klachtonderdeel b

5.4 Het is de primaire taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen, dat wil zeggen om partijdig te zijn. Daarbij komt hem als advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt.

Met betrekking tot de door klaagster als aankondiging van onheil ervaren mededeling van de cliënt van verweerder om zijn verhaal in de media te doen, is de raad van oordeel dat duidelijk is dat deze opmerking afkomstig is van de cliënt van verweerder. De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt toekomt, gemeten naar bovenvermelde maatstaf, niet door hem heeft overschreden. De raad is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdeel a gegrond;

- klachtonderdeel b ongegrond;

- legt verweerder de maatregel op van berisping.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, A.S. Kamphuis, J.H.P. Smeets, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Haarlem     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

-                verweerder

-                de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

-                klaagster

-                verweerder

-                de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-                de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl