Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:10

Zaaknummer

12-352H + 12-353H

Inhoudsindicatie

Klacht betreffende tegenstrijdig belang van advocaat en het bewust naar voren brengen in processtukken van onjuiste informatie. Klacht deels gegrond: vast is komen te staan dat verweerder onzorgvuldig handelde door informatie achter te houden. Maatregel van waarschuwing voor de patroon (verweerder 1), geen maatregel voor de stagiaire.

Uitspraak

Beslissing van 24 juni 2013

in de zaak 12-352H en de zaak 12-353H

naar aanleiding van de klacht in de zaak 12-352H van:

  

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

en van de klacht in de zaak 12-353H van:

 

klager

tegen:

mr.

Advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 november 2012, door de raad ontvangen op 23 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem (op 1 januari 2013 opgegaan in het arrondissement Noord-Holland) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 april 2013 in aanwezigheid van klager en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 21 november 2012 met de stukken 1 t/m 24 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder in de zaak 12-352H (hierna: verweerder 1) heeft in 2005 als advocaat (de rechtsvoorganger van) klager als advocaat bijgestaan in een geschil met een verzekeraar.

2.3 In 2007 heeft verweerder 1 een werknemer van klager (hierna: de heer X) bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil met klager. Verweerder 1 was hiertoe door de heer X en klager gezamenlijk aangezocht. Klager heeft de kosten voor de juridische bijstand van de heer X voor zijn rekening genomen. Het betreffende geschil is door klager en de heer X geschikt, welke schikking is vastgelegd in een brief van verweerder 1 aan klager. In verband met genoemde minnelijke regeling is in 2010 door verweerder 1 namens de heer X een juridische procedure tegen klager aangespannen.

2.4 In 2011 is de heer X gedagvaard door een derde partij. Verweerder 1 en verweerder in de zaak 12-353H (hierna: verweerder 2) hebben de heer X als advocaat bijgestaan. Verweerder 2 heeft namens de heer X bij dagvaarding van 6 december 2011 klager in vrijwaring opgeroepen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij in het verleden voor klager hebben opgetreden, en nu tegen klager optreden, als gevolg waarvan zij handelen in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 7 lid 4;

b) zij in de dagvaarding in het vrijwaringsincident ten onrechte een relevant document niet hebben genoemd, welk document de inhoud van een ander, wel genoemd document tegenspreekt. Hierdoor hebben verweerders gehandeld in strijd met Gedragsregel 30.

 

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt de raad dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt er op moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten lijden slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 of indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden de advocaat namens een van beide partijen tegen de andere partij.

4.2 De raad onderzoekt eerst of is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5. De raad overweegt als eerste dat die voorwaarden cumulatief zijn bedoeld, hetgeen met zich brengt dat aan alle voorwaarden voldaan moet zijn wil een beroep op Gedragsregel 7 lid 5 slagen.

4.3 De eerste voorwaarde is – kort gezegd – dat het niet moet gaan om dezelfde kwestie, daarmee ook geen verband houdt en dat een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is. De raad overweegt ten aanzien van dit punt dat de kwestie uit 2005 (het geschil met de verzekeraar) een geheel andere is dan de kwestie uit 2011/2012 (het geschil met een derde partij over de vraag wie de begrafeniskosten van de vrouw van X voor zijn rekening dient te nemen), ten aanzien van welke twee kwesties klager stelt dat het belangenconflict van verweerders zich voordoet. Aan de eerste voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 is daarmee voldaan.

4.4 De tweede voorwaarde is – kort gezegd – dat de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie die afkomstig is van de voormalige cliënt die tegen hem gebruikt kan worden in de zaak voor de bestaande cliënt. De raad overweegt dat het aan klager is om concrete feiten en omstandigheden te stellen die de conclusie rechtvaardigen dat aan verweerder 1 vertrouwelijke informatie is verschaft. Klager heeft dat nagelaten. Klager heeft enkel aangevoerd dat verweerder 1 in de zaak uit 2007 waarin hij voor de heer X optrad mogelijk informatie kan hebben verkregen die nu tegen klager gebruikt kan worden. Dat is te algemeen en te vaag om daaruit te kunnen afleiden dat verweerder 1 over vertrouwelijke informatie beschikte. De raad overweegt bovendien dat verweerder 1 zowel in 2007 als in de zaak uit 2011 voor de heer X optrad, als gevolg waarvan niet relevant is voor de beoordeling van de toepasselijkheid van deze voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 of hij uit dien hoofde beschikt over vertrouwelijke informatie. Dat zou anders zijn indien verweerder 1 uit hoofde van zijn behandeling van de zaak uit 2005 voor klager beschikt over vertrouwelijke informatie. Klager heeft dat, zoals reeds hiervoor overwogen niet aannemelijk gemaakt. Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 voldaan.

4.5 De derde voorwaarde is – kort gezegd – dat er overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken die zich tegen de bijstand van verweerders aan de heer X verzetten. De raad overweegt, gelet op alle omstandigheden van het geval, dat niet aannemelijk is gemaakt dat dergelijke bezwaren zich voordoen. Daarmee is ook aan de derde voorwaarde van Gedragsregel 7 lid 5 voldaan, als gevolg waarvan de raad vaststelt dat verweerders van het bepaalde in Gedragsregel 7 lid 4 mochten afwijken. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

4.6 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de raad als volgt. De raad stelt ten eerste vast dat blijkens de dagvaarding verweerder 2 als advocaat in de procedure optreedt. De raad stelt voorts vast dat verweerder 2 destijds als advocaat-stagiair (mede) handelt onder de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van verweerder 1.

4.7 De raad stelt vast dat verweerder 2 in vrijwaringsdagvaarding gewag maakt van de e-mail van de curator van 13 december 2007. In randnummer 2.11 van die dagvaarding citeert verweerder 2 uit de betreffende e-mail. De dagvaarding is uitgebracht op 6 december 2011. Op 14 november 2011 heeft de eerder genoemde curator een brief gestuurd aan verweerder 2, waarin hij over het betreffende onderwerp iets lijkt te zeggen dat tegenstrijdig is met zijn uitlatingen in de eerder genoemde e-mail van 13 december 2007. Verweerder 2 heeft, ondanks dat hij naar het oordeel van de raad, bekend moet zijn geweest met de diametraal tegenstrijdige uitlatingen van de curator over het onderwerp, desondanks niet ook het tweede document (de brief van 14 november 2011) in de dagvaarding genoemd of anderszins in het geding gebracht. Verweerder 2 schrijft in de dagvaarding dat uit de e-mail van 2007 "klip en klaar volgt" wat de situatie is. Die mededeling is onjuist, en verweerder 2 wist dat, nu hij de brief van 14 november 2011 in zijn dossier had.

4.8 De raad oordeelt dat verweerder 2 daarmee in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 30. Gelet op het feit dat hij destijds als stagiaire werkte voor verweerder 1, wordt deze gedraging mede aan verweerder 1 toegerekend. Mede gelet op het feit dat verweerder 1 tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat een eventueel verwijt niet verweerder 2 maar hem moet treffen, vindt de raad het gepast om jegens verweerder 2 te volstaan met de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel en geen maatregel op te leggen, en aan verweerder 1 de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- Verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- Verklaart klachtonderdeel b) jegens verweerders gegrond;

- Legt op aan verweerder 1 de maatregel van een waarschuwing;

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, A.G. van Marwijk Kooy, J.M. van de Laar, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl