Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4054

Zaaknummer

13-052NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klachten over eigen advocaat. Te laat ingediend: vier resp. drie jaar. kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 21 maart 2013

in de zaak 13-052NH

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

de heer

klagers,

tegen:

De heer mr.

advocaat te

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 18 februari 2013, met kenmerk td/md/602, door de raad ontvangen op 19 februari 2013.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klagers hebben zich voor rechtsbijstand in een erfrechtelijke kwestie gewend tot verweerder, als opvolgend advocaat. Een eerste gesprek met verweerder vond plaats op 3 augustus 2006.

1.3 Na een voor klaagster deels ongunstig eindvonnis van de rechtbank Haarlem van 3 mei 2007, hebben klagers en verweerder gecorrespondeerd over de kansen van hoger beroep. Uiteindelijk heeft verweerder op 7 augustus 2007 aan klagers onder meer geschreven: 

“ (…) Ik blijf ook na lezing van uw stukken van mening, dat een hoger beroep niet bijzonder kansrijk is. U stelt schade te hebben geleden en nog te zullen lijden, dit door benadelingshandelingen van met name [broer B van klaagster]. Voldoende hard bewijs hebben wij echter naar mijn mening niet.

Mijn conclusie is : ik ontraad hoger beroep. Ik sta niet achter een hoger beroep en kan uw opdracht dit wel te doen niet aannemen.

(..)

Ik raad u ten sterkste aan zo snel mogelijk een andere advocaat te vragen hoger beroep in te stellen.

De termijn om hoger beroep in te kunnen stellen verstrijkt op 29 augustus.”

1.4 Verweerder heeft zijn advies op 8 augustus 2007 telefonisch met klagers besproken en toegelicht, hetgeen verweerder bij brief van 10 augustus 2007 aan hen heeft bevestigd. In die brief berichtte hij voorts dit dossier te sluiten, onder bijvoeging van zijn einddeclaratie. Klaagster heeft deze declaratie voldaan. “Om misverstanden te voorkomen” heeft verweerder op 23 augustus 2007 aan klagers nog schriftelijk bevestigd dat hij geen hoger beroep zal instellen, dat klagers een second opinion hebben gevraagd en dat zij op grond daarvan hebben afgezien van hoger beroep.

1.5 Op 6 februari 2008 heeft verweerder de zaak op verzoek van klagers weer opgepakt om bijstand in de afwikkeling van de nalatenschap te geven, waarna hij het dossier begin mei 2008 opnieuw heeft gesloten.

1.6 Op 28 juli en 14 augustus 2009 heeft DAS als rechtsbijstandverzekeraar van klagers opdracht tot bijstand in een burengeschil aan verweerder gegeven. Daarover heeft verweerder op 17 augustus 2009 aan klagers geschreven:

“Ik zou alvast met u willen afspreken, dat mocht de ‘pot’ van de DAS te zijner tijd op zijn, ik mijn verdere kosten bij u kan declareren.

Mijn uurtarief inzake het honorarium bedraagt daarbij €185,00 (exclusief B.T.W.).

De hoogte van mijn declaratie hangt daarbij af van de door mij bestede tijd.

Zonodig declareer ik maandelijks, achteraf.

Afzonderlijk berekend worden eventuele kosten, zoals kosten aangetekende brief, griffierecht, dagvaardingskosten (deurwaarderskosten), beslagkosten en dergelijke.

(…)

Ten teken van uw akkoord met voormeld tariefvoorstel verzoek ik bijgevoegde copie van deze brief te dateren, te ondertekenen en vervolgens te retourneren.”.

1.7 Toen duidelijk werd dat het burengeschil in feite om twee kwesties ging, heeft verweerder aan klagers op 28 augustus 2009 een op dat punt verbeterde brief, overigens vrijwel identiek van inhoud, gestuurd ter ondertekening.

1.8 Toen klagers blijkens hun brief van 31 augustus 2009 met het tariefvoorstel niet akkoord gingen, heeft verweerder de twee nieuwe opdrachten van DAS niet geaccepteerd. Op 8 september 2009 heeft verweerder het desbetreffende dossier naar het kantoor van de opvolgend advocaat gebracht.

1.9 Blijkens de door klagers in deze klachtprocedure overgelegde brief van mr. C, advocaat te Haarlem, van 9 mei 2012 heeft mr. C op verzoek van klagers het dossier in de erfrechtelijke zaak onderzocht op “aanknopingspunten om de door u gestelde schade te verhalen op [broer B van klaagster] en zijn partner”. Hij schrijft onder meer:

“Als u het niet eens was met het vonnis van de Rechtbank Haarlem lag het in de rede om daartegen hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof.

Tevens heb ik voor u bekeken of een herroepingsprocedure nog enige soelaas kan bieden. Ook een dergelijke procedure maakt m.i. geen kans. Er zijn door de wederpartij bijvoorbeeld geen stukken achtergehouden. De stukken die dateren van na 30 mei 2007 zijn openbaar en hadden onafhankelijk van de wederpartij kunnen worden opgevraagd (bijv. de WOZ waarde).” 

Tot slot meldt hij dat hij het dossier sluit.

1.10 Klagers hebben verweerder schriftelijk op 11 en 21 mei 2012 aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van zijn handelen geleden schade, waarbij zij een bedrag van € 23.900,-, alsmede materiële en immateriële schade en rente hebben genoemd. Verweerder heeft de aansprakelijkheid bij brieven van 15 en 29 mei 2012 van de hand gewezen.

1.11 Op 6 juni 2012 heeft mr. C aan verweerder geschreven:

“[Klager] heeft u aansprakelijk gesteld en daarbij ongevraagd gebruik gemaakt van een door mij geschreven brief van 9 mei 2012.

In genoemde brief staat slechts de uitkomst van een door mij verricht onderzoek op eventuele verhaalsmogelijkheden die voor [klager] nog zouden openstaan in de [erfrechtkwestie]. (…).

Hiermee wordt onterecht de indruk gewekt dat ik [klager] zou bijstaan in de klachtprocedure tegen u; dit is echter niet het geval.”

1.12 Bij brief, met bijlagen, aan de deken van 6 juli 2012 hebben klagers zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a) klagers te weinig tijd heeft gegund om een nieuwe advocaat te vinden nadat hij had geweigerd om namens hen in hoger beroep te gaan;

b) heeft nagelaten belangrijke informatie bij diverse instanties, waaronder het door de wederpartij ingediende WOZ-bezwaarschrift bij de gemeente, op te vragen;

c) met betrekking tot het aanvaarden van de opdrachten in het burengeschil op het laatste moment met een aanvullende eis kwam, die bovendien inhield dat klagers een blanco cheque voor verweerders declaraties zouden moeten tekenen.

3. BEOORDELING

3.1 De voorzitter zal allereerst beoordelen of klagers in hun klacht kunnen worden ontvangen.

3.2 In de erfrechtkwestie heeft verweerder het dossier op 10 augustus 2007 en  nogmaals begin mei 2008 gesloten. In de burenkwestie heeft verweerder het dossier op 8 september 2009 overgedragen aan een andere advocaat. Op 6 juli 2012 heeft klaagster haar klacht ingediend.

3.3 In een geval als dit moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door  de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Klagers hebben geen goede reden aangevoerd waarom zij sinds mei 2008 (de erfrechtkwestie) respectievelijk september 2009 (de burenkwestie) vier respectievelijk bijna drie jaar hebben gewacht met het indienen van deze klacht. Het hierboven onder 1.9 vermelde advies van mr. C van 9 mei 2012 kan niet als een goede reden worden aangemerkt, alleen al omdat uit de tekst van de brief van mr. C niet is af te leiden dat hij meent dat verweerder fouten heeft gemaakt.

Ook anderszins zijn voor dit tijdsverloop geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid.

3.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang. De voorzitter is daarom van oordeel dat klagers in hun klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

3.5 Ten overvloede wijst de voorzitter erop dat de klachten, indien klagers daarin hadden kunnen worden ontvangen, kennelijk ongegrond zouden zijn verklaard. Een termijn van drie weken is immers ruim voldoende om een andere advocaat te vinden die wèl hoger beroep wil instellen. Daarbij moet worden opgemerkt dat binnen de beroepstermijn niet direct ook de gronden voor het hoger beroep (de grieven) behoeven te worden aangevoerd; dat kan later nog.

Ook het klachtonderdeel inzake de WOZ-stukken zou kennelijk ongegrond zijn verklaard. Of verweerder nu wel of niet bedoelde stukken had kunnen en moeten opvragen is immers niet meer relevant, nu verweerder niet bereid was hoger beroep in te stellen en klagers als gezegd voldoende tijd hadden om een andere advocaat te zoeken. Overigens heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat en waarom deze stukken hem niet tot een ander advies over het hoger beroep zouden hebben gebracht en hadden hoeven brengen.

Ten slotte is ook verweerders tariefvoorstel van augustus 2009 niet klachtwaardig. Het staat de advocaat vrij dergelijke voorstellen - mits niet kennelijk onredelijk - te doen, zoals het de cliënt vrij staat deze te aanvaarden of te verwerpen. Dat laatste hebben klagers gedaan, waarna zij zich door een andere advocaat hebben laten bijstaan. De voorgestelde tariefafspraak was naar het oordeel van de voorzitter niet kennelijk onredelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klagers in hun klacht kennelijk niet-ontvankelijk .

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 21 maart 2013 .   

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 maart 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.