Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4206

Zaaknummer

12-266A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Onvoldoende inschatting proceskansen en procesrisico's. Schade voor cliënt. Onvoldoende communicatie met cliënt. Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 24 april 2013

in de zaak 12-266A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

gemachtigde: mr.

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 3 september 2012 met kenmerk GJK/PK 1112-381, door de raad ontvangen op 4 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 februari 2013 in aanwezigheid van partijen. Ter zitting is klager bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 17 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Achtergrond van de klacht is een geschil dat klager had met de heer W., in verband waarmee hij de bijstand van verweerder heeft gezocht.

2.2 Klager is in 1998 als tussenpersoon opgetreden bij de indiensttreding van de heer W. als voetbalspeler bij Ipswich Town Footballclub (Engeland) (hierna: "Ipswich Town"). Voor deze bemiddeling heeft klager een overeenkomst gesloten met W. op grond waarvan hij een eenmalige vergoeding van W. zou ontvangen van NLG 25.000.,-, en voorts een bedrag van NLG 50.000,- voor elk jaar dat W. in dienst zou zijn bij Ipswich Town.  W. heeft de eenmalige vergoeding voldaan, maar is in gebreke gebleven bij het voldoen van de jaarlijkse vergoedingen.

2.3 In augustus 2006 werd verweerder benaderd door de zwager van klager, met het verzoek om het dossier in de voornoemde zaak door te nemen.

2.4 Verweerder heeft op 9 augustus 2006 een e-mailbericht naar de zwager gestuurd over de zaak. Dit bericht bevat de volgende passages:

"Er zijn weinig gegevens voorhanden. Op grond van de stukken die je hebt aangeleverd zie ik het aldus:

De overeenkomst d.d. 27 december 1998 is simpel van aard: partijen zijn duidelijk geweest in hun wilsverklaring en uiting. […]

De vordering zelf: […]

[W.] heeft geen sterk verweer:

- [klager] heeft geen werk meer uitgevoerd na 27 december 1998. Maar dat hoefde hij ook niet;

- De overeenkomst is niet rechtsgeldig. Maar dat argument wordt niet verder uitgewerkt;

- Omdat [klager] in dienst is getreden bij IT behoeft [W.] hem niet meer te betalen. Deze redenering is alleen maar te volgen indien [klager] en IT afspraken hebben gemaakt dat IT de betalingsverplichtingen van [W.] hebben overgenomen. Dat lijkt me sterk;

- Een beroep op rechtsverwerking c.q. afstand van recht: [klager] heeft in 2003 drie jaar stil gezeten. En nu dus in feite weer: van 2003 tot heden. Een dergelijk beroep vind ik niet sterk ook al omdat je daarvoor de verjaringstermijn hebt. Maar rechters kunnen er wel gevoelig voor zijn. Te meer daar [W.] (pas in zijn derde brief overigens) met een getuige komt: te weten zijn echtgenote. Op 12 april 2000 heeft [klager] mondeling toegezegd dat hij geen rechten meer zou doen gelden uit hoofde van de overeenkomst. Het spreekt voor zich dat [klager] hierover het nodige moet zeggen. […]

Veel werk verwacht ik niet: dat heet indien [klager] mij van alle stukken voorziet en met name de gebeurtenissen in 2000 goed verwoordt en daarbij de verweren van [W.] uitvoerig bespreekt. […]

Tenslotte stel ik voor dat je vandaag nog een brief aan [W.] schrijft waarin je in navolging van nummer 4 van je brief aan mij hem voorstelt dat [klager] de zaak wil afdoen tegen een betaling van 5 keer 50.000,00 dus NLG 250.000,00. […] Bij terugkeer van je vakantie verwacht je een positief antwoord van [W.] en zo niet dan ga je naar de rechter."

2.5 Bij brief van 4 april 2007 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin de voorwaarden van zijn dienstverlening staan vermeld. De opdrachtbevestiging bevat niet een beschrijving van de opdracht, noch een inschatting van de procesrisico's of proceskansen.

2.6 In april 2008 is de dagvaarding uitgebracht. In zijn conclusie van antwoord heeft W. het verweer gevoerd dat Ipswich Town een eenmalig bedrag van GBP 5.000,- had betaald aan klager voor het feit dat W. bij haar ging voetballen. W. heeft voorts aangevoerd dat de overeenkomst tussen hem en klager als bemiddelingsovereenkomst in de zin van art. 7:425 BW moest worden aangemerkt. Hij heeft, mede op grond van het voorgaande, in reconventie gevorderd dat klager aan hem een bedrag van NLG 45.000,- (omgerekend EUR 20.420,11) zou terugbetalen.

2.7 Eind 2009 vond een comparitie van partijen plaats. Voorafgaand aan de comparitie hebben klager en verweerder telefonisch contact gehad, maar elkaar niet ontmoet. Tijdens de comparitie verklaarde klager dat hij een doorlopende afspraak had met Ipswich Town dat hij voor iedere speler die hij succesvol bij Ipswich Town zou tippen een bedrag zou ontvangen, en dat hij ook tipgeld had ontvangen voor het aandragen van W. Na afloop van de comparitie hebben klager en verweerder een nabespreking gehouden. Tijdens deze comparitie heeft verweerder klager gezegd dat hij zijn huiswerk moest doen, als hij nog iets aan de zaak wilde doen.

2.8 Op 23 december 2009 werd vonnis gewezen. De vorderingen van klager werden afgewezen. Klager werd in reconventie veroordeeld om W. NLG 45.000,- (omgerekend EUR 20.420,11) terug te betalen, alsmede de kosten van de advocaten van W. in Nederland (ER 7.82,96) en Engeland (EUR 3.403,35).

2.9 Op 28 januari 2010 ontving klager het vonnis per e-mail van verweerder. Op 10 februari 2010 werd klager aangeschreven door een deurwaarder dat hij per ommegaande tot betaling diende over te gaan.

2.10 Op 12 februari 2010 heeft verweerder een e-mailbericht geschreven met betrekking tot het vonnis van 23 december 2009. Dit bericht bevat de volgende passage:

"Ik zie ruimte om in appel te gaan. Daarbij is het van belang dat we de feiten en omstandigheden goed op een rijtje hebben (geen verrassingen meer zoals tijdens de comparitie, zoals over de 20k). […] Indien je in beroep wenst te gaan dan stel ik voor dat we bijelkaar (sic) komen en de zaak uitvoerig bespreken om vervolgens ons huiswerk te kunnen doen."

2.11 Klager heeft in het vonnis berust.

2.12 De zwager van klager ontving afschriften van de correspondentie van verweerder met klager. Klager en zijn zwager hebben op enig moment gedurende de behandeling door verweerder van de zaak een geschil gehad. Op enig moment heeft klager verweerder verzocht om geen afschriften van correspondentie met klager meer naar zijn zwager door te zenden. Verweerder heeft geen schriftelijke machtiging ontvangen, waarin klager zijn zwager tot gemachtigde aanstelde.

2.13 Bij brief met bijlagen van 9 januari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) tekort zou zijn geschoten in de behandeling van de zaak van klager, doordat hij de zaak onvoldoende zou hebben voorbereid, voorafgaand aan de comparitie van partijen op 23 december 2009 te Almelo nog niet met klager gesproken zou hebben en hem dus ook niet geïnformeerd zou hebben over wat klager tijdens de comparitie kon verwachten; en doordat verweerder geen getuigen heeft laten horen, geen realistisch beeld van de juridische procedure zou hebben geschetst, de slagingskansen niet zou hebben benoemd, en hij  het vonnis van de Rechtbank Almelo van 23 december 2009 eerst op 28 januari 2010 per e-mail naar klager heeft verzonden;

b) klager onvoldoende zou hebben geïnformeerd over het proces(kosten)risico;

c) zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden, doordat hij corres-pondentie in de zaak van klager aan diens zwager zou hebben doen toekomen.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij beide er in de kern op neerkomen dat verweerder klager onvoldoende geïnformeerd zou hebben over de procesrisico's, onvoldoende met klager zou hebben gecommuniceerd en zijn behandeling van de zaak ook overigens onder maat zou zijn geweest.

4.2 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen neemt de raad tot uitgangspunt dat de advocaat gehouden is de hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 4). Daarbij geldt dat hij (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 8) zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken, en waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

4.3 De – niet door klager ondertekende - opdrachtbevestiging van 4 april 2007 lijkt een standaard opdrachtbevestiging te zijn met daarin afspraken over de kosten van de behandeling van de zaak. Deze brief bevat geen inschatting van de proceskansen en procesrisico's verbonden aan het starten van een procedure tegen W. Verweerder heeft erkend dat hij ook overigens niet, althans niet schriftelijk, een inschatting van de kansen en risico's heeft gegeven gedurende de periode dat hij de zaak van klager behandelde. Daarvoor heeft hij als reden gegeven dat hij het idee had dat hij voldoende was geïnformeerd, op basis van de informatie die hij van de zwager en klager had ontvangen. Pas bij ontvangst van de conclusie van antwoord zou hij zich bewust zijn geworden van het feit dat klager de GBP 5.000,- van Ipswich Town had ontvangen, hetgeen de zaak in een ander daglicht zou hebben geplaatst. Verweerder heeft gesteld dat klager hem belangrijke en relevante feiten van de casus niet heeft meegedeeld en dat hij niet in staat is gesteld om de belangen van klager optimaal te behartigen doordat klager hem niet van alle tot zijn beschikking staande informatie heeft voorzien.

4.4 Uit het e-mailbericht van 9 augustus 2006, aangehaald in nr. 2.4, blijkt dat verweerder er reeds bij aanvang van zijn behandeling van de zaak van op de hoogte was dat W. zich tegen de vordering van klager had verweerd, met de stelling dat klager in dienst was getreden van Ipswich Town. Mede in dit licht gaat de stelling van verweerder dat klager hem onvoldoende geïnformeerd heeft over de relevante feiten niet op. In de verhouding tussen klager en verweerder was het aan verweerder, als juridisch geschoolde advocaat, om de relevantie van deze stelling van W. in te zien, gelet op het bepaalde in art. 7:417 en 7:418 BW op welker grond de vorderingen van klager kennelijk zijn afgewezen en de vordering van W. in reconventie is toegewezen. Het lag op de weg van verweerder bij klager door te vragen of hij daadwerkelijk in dienst was getreden van Ipswich Town of uit anderen hoofde betalingen van Ipswich Town had ontvangen, om vervolgens op basis van het antwoord van klager een inschatting te geven van de proceskansen en procesrisico's, voorafgaand aan het starten van een procedure tegen W. Het heeft hieraan ten onrechte ontbroken. Het e-mailbericht van 9 augustus 2006 aan de zwager van klager kan dan ook niet als een deugdelijke analyse van de zaak gelden.

4.5 Voorts had het op de weg van verweerder gelegen, toen W. bij conclusie van antwoord stelde dat klager GBP 5.000,- had ontvangen van Ipswich Town, hetgeen de zaak in een ander daglicht plaatste, om klager voor te bereiden op vragen hieromtrent op de comparitie. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij voorafgaand aan de comparitie telefonisch overleg heeft gevoerd met klager over de kwestie van de GBP 5.000,-. Niet is echter gebleken waaruit dit overleg bestond – in het bijzonder is niet gebleken dat verweerder klager gedurende dit overleg heeft voorbereid op wat hij tijdens de comparitie (aan vragen) kon verwachten. Het had op de weg van verweerder gelegen om ter voorkoming van misverstand het besprokene schriftelijk te bevestigen.

4.6 De raad is van oordeel dat verweerder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit oordeel wordt versterkt door het feit dat verweerder heeft nagelaten het vonnis tijdig na ontvangst door te sturen naar klager, hetgeen in het bijzonder aangewezen was gezien het feit dat klager bij vonnis veroordeeld werd. Verweerder heeft aangevoerd dat de reden hiervoor zou zijn dat, in verband met de verhuizing van zijn kantoor eind 2010, er intern een misverstand was ontstaan over het doorzenden van de post. Dit is echter een omstandigheid die binnen de risicosfeer van verweerder valt.

4.7 De klachtonderdelen zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 Vast staat dat het contact tussen klager en verweerder aanvankelijk door de zwager van klager tot stand is gekomen. Vast staat ook dat de zwager, in ieder geval gedurende enige tijd, met instemming van klager afschriften van de correspondentie van verweerder met klager ontving, zodat het sturen van afschriften gedurende deze periode niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden aangemerkt. Klager heeft niet kunnen concretiseren, ook niet ter zitting, wanneer hij verweerder verzocht heeft om de correspondentie niet meer in afschrift te sturen, zodat de gronden waarop het klachtonderdeel is gebaseerd niet zijn komen vast te staan.

4.9 Het klachtonderdeel is ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Klager heeft onbetwist gesteld dat, indien hij deugdelijk zou zijn ingelicht over de proceskansen en procesrisico's, hij de procedure tegen W. niet zou zijn begonnen. In tegenstelling tot het ontvangen van een bedrag van W. heeft klager als gevolg van de procedure een aanzienlijk bedrag aan W. moeten betalen. Verweerder heeft verder geen blijk gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien. Daartegenover staat dat verweerder geen antecedenten heeft.

5.2 Op grond van alle omstandigheden zoals deze zijn gebleken is de maatregel van berisping passend en geboden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

 verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

 legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2013.

 

 

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl