Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:125

Zaaknummer

13-102A

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk gegronde klacht tegen eigen advocaat. In gevoelige zaak had advocaat pleitnota in concept moeten voorleggen aan cliënt, juist omdat hij het door de cliënt voorbereide verweer niet in het geding wilde brengen. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 7 oktober 2013

in de zaak 13-102A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 18 april 2013 met kenmerk 0312-0367, door de raad ontvangen op 19 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 augustus 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor onder 1.1. genoemde brief van de deken en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een kwestie met betrekking tot de omgangsregeling tussen de dochter en de ex-partner van klaagster.

2.3 Klaagster werd eerst bijgestaan door mr. B., die de behandeling van het kort geding tot naleving van de omgangsregeling heeft overgedragen aan verweerder wegens verhindering op de zittingsdatum. Op 26 oktober 2012 vernam klaagster van de overdracht door mr. B. aan verweerder. Op 10 november heeft de eerste bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden, ter voorbereiding van de zitting op 13 november 2012.

2.4 De kwestie betrof een vordering van de ex-partner in kort geding tot nakoming van klaagster van de omgangsregeling conform een eerdere beschikking, met oplegging van een dwangsom.

2.5 Verweerder heeft een pleitnotitie opgesteld ten behoeve van de zitting. Klaagster heeft aan de hand van de dagvaarding een eigen verweer bestaande uit 23 bladzijden opgesteld, met het verzoek aan verweerder om deze in het geding te brengen. Verweerder heeft dit stuk niet in het geding gebracht.

2.6 Bij brief, met bijlagen, ontvangen op 27 december 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de behandeling van de kwestie met betrekking tot de omgangsregeling niet voortvarend heeft opgepakt, door pas drie dagen voor de zitting klaagster bij haar thuis te bezoeken en voor deze bespreking drie kwartier te laat is gekomen;

b) hij, in plaats van het door klaagster opgestelde verweer, ter zitting zijn eigen pleitnota heeft voorgedragen en het verweer van klaagster en enkele door haar aangedragen bewijsstukken niet in het geding heeft gebracht;

c) hij klaagster verkeerd heeft geadviseerd, door de suggestie het LBIO in te schakelen ter incasso van achterstallige kinderalimentatie en door haar niet eerst een verwijzing bij het juridisch loket te laten vragen waardoor klaagster een korting op de eigen bijdrage is misgelopen;

d) hij klaagster heeft bedreigd, in de steek gelaten, opgelicht, voor het blok gezet, beroofd heeft van haar vrijheid van meningsuiting, heeft misleid, financieel heeft benadeeld en zich onveilig heeft laten voelen. Daarnaast heeft verweerder gehandeld met voorkennis.

4 VERWEER

4.1 Verweerder beroept zich op zijn advocatuurlijke beleidsvrijheid bij de behandeling van een zaak en stelt "dominus litis" te zijn.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op de handelwijze van de eigen advocaat, in het bijzonder op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klaagster heeft behartigd. Bij de beoordeling van dergelijke klachten staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat de cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat  bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en bovendien de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a), over het volgens klaagster niet voortvarend oppakken van de zaak, constateert de raad dat na de overname door verweerder van het kort geding, begin november, er een mailwisseling is geweest tussen klaagster en verweerder. Deze mailwisseling zag niet alleen op de afspraak op 10 november 2012, maar ook op voorbereiding van die bespreking. Het mogelijk later arriveren op een bespreking betreft geen tuchtrechtelijk relevant handelen, zodat de raad dit aspect niet zal beoordelen. Op grond van het voorgaande en gezien het feit dat verweerder zich de dagen voorafgaand aan het kort geding intensief met klaagsters zaak heeft beziggehouden, is de raad van oordeel dat de grondslag van dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan. Wel staat vast dat verweerder klaagster pas 3 dagen voor de zitting thuis bezocht; die afspraak is in overleg met klaagster gemaakt en ook op zichzelf is het op die termijn voor het eerst bezoeken van een cliënt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Dit klachtonderdeel ziet op twee aspecten, in de eerste plaats de wijze waarop verweerder het standpunt van klaagster heeft overgebracht aan de voorzieningenrechter (door zijn eigen pleitnota voor te dragen en door het niet overleggen van het door klaagster voorbereide verweer) en ten tweede op het niet in het geding brengen van door klaagster gesuggereerde bewijsmiddelen.

5.4 Ten aanzien van het eerste aspect neemt de raad in aanmerking dat een advocaat binnen de hiervoor onder 5.1 omschreven advocatuurlijke beleidsvrijheid, duidelijk met zijn cliënt moet communiceren waartoe hij wel en niet bereid is. Aannemelijk is geworden dat verweerder aan klaagster heeft uitgelegd dat hij niet bereid was het door haar voorbereide verweer in te dienen bij de voorzieningenrechter. Het valt te billijken dat verweerder, gelet op de korte termijn voor de zitting, klaagster niet naar een andere advocaat heeft verwezen vanwege de bestaande discussie over het al dan niet indienen van het door klaagster voorbereide verweer. In deze situatie vergde het verder behandelen van de zaak echter extra zorgvuldigheid van verweerder, bij de voorbereiding van het door hem te voeren verweer. Dit geldt temeer nu het een gevoelige (omgangs)kwestie betrof.

5.5 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder voor de zitting de exacte inhoud van zijn verweer met klaagster had moeten afstemmen. Ten onrechte heeft verweerder zijn pleitnota niet voor de zitting in concept aan klaagster voorgelegd. Het vooraf, zo nodig de dag of avond voor de zitting, per mail verstrekken van de concept-pleitnota had in deze situatie in de rede gelegen. Dit geldt temeer nu verweerder zeer stellig was in zijn keuze om het door klaagster voorbereide verweer niet en zijn eigen pleitnota wel in te dienen. Het feit dat een advocaat "dominus litis" is, doet aan het voorgaande niet af.

5.6 Overigens ziet de raad niet in waarom verweerder het door klaagster voorbereide verweer niet als bijlage aan zijn pleitnota heeft gehecht. Verweerder heeft weliswaar gewezen op het lage niveau van de toon, tekst en structuur van het verweer, maar toch heeft hij de raad niet duidelijk kunnen maken waarom een dergelijke indiening van het door klaagster voorbereide verweer schadelijk was voor haar positie. Bovendien was spoed geboden in de zaak en had klaagster haar verweer voorbereid op suggestie van haar voorgaande advocaat.

5.7 De raad is daarom van oordeel dat klachtonderdeel b) gegrond is ten aanzien van het feit dat verweerder de inhoud van zijn pleitnota niet aantoonbaar vooraf heeft afgestemd met klaagster en alleen deze pleitnota in het geding heeft gebracht zonder te voldoen aan de wens van klaagster om het door haar voorbereide verweer (ook) in het geding te brengen.

5.8 Ten aanzien van het tweede aspect van klachtonderdeel b), dat ziet op het niet in het geding brengen van door klaagster aan verweerder verschafte bewijsmiddelen is de raad van oordeel dat de keuze om de bewijsmiddelen (die zich ook in het klachtdossier bevinden) niet in het geding te brengen binnen de hiervoor onder 5.1 genoemde beleidsvrijheid van verweerder als advocaat valt. Dit aspect van klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9 Ook dit klachtonderdeel bestaat uit twee aspecten. Het eerste ziet op het advies om het LBIO in te schakelen ter incasso van de alimentatie en het tweede op het niet adviseren van klaagster om via het Juridisch Loket verweerder te benaderen. De raad is van oordeel dat het klachtonderdeel op beide aspecten ongegrond is.

5.10 De rechtsbijstand van verweerder aan klaagster zag uitsluitend op het kort geding van 13 november 2012. De enkele suggestie om het LBIO in te schakelen is weliswaar door verweerder gedaan in zijn brief van 22 november 2012, maar dit viel buiten de opdracht voor de verleende rechtsbijstand. Overigens is het globale advies in genoemde brief op zich niet onjuist.

5.11 Ten aanzien van het tweede aspect constateert de raad dat de zaak ten behoeve van het kort geding was aangenomen door de voorgaande advocaat en het aan die advocaat (en niet aan verweerder) was om klaagster te suggereren een verwijzing van het Juridisch Loket te vragen ter verkrijging van een korting op de eigen bijdrage voor de toevoeging.

Ad klachtonderdeel d)

5.12 Klaagster heeft haar stellingen ter onderbouwing van klachtonderdeel d) niet kunnen onderbouwen, zodat deze niet zijn komen vast te staan. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Bij de bepaling van de maatregel ten aanzien van het gegrond verklaarde deel van klachtonderdeel b) neemt de raad in aanmerking dat verweerder te zeer vasthoudt aan zijn stelling "dominus litis" te zijn bij de behandeling van de zaak. Hij heeft zich daarbij onvoldoende rekenschap gegeven van de gevoeligheid van de aan de procedure ten grondslag liggende kwestie, van het feit dat klaagster het door haar voorbereide verweer heeft opgesteld op suggestie van de voorgaande advocaat en van de noodzaak om over zijn aanpak goed met klaagster te communiceren.

6.2 De raad acht daarom de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor in 5.7 omschreven

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond

- legt verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, J.J. Trap, A.M. Vogelzang en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze uitspraak kan, ten aanzien van de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van klachtonderdeel b), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de ongegrondverklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl