Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:91

Zaaknummer

6351

Inhoudsindicatie

Incidenteel appel niet-ontvankelijk. Vertraging van een jaar bij opstarten kort geding en niet vestrekken inlichtingen niet gerechtvaardigd. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 21 januari 2013

in de zaak 6351

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 januari 2012, onder nummer M118-2011, aan partijen toegezonden op 17 januari 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen 1, 2, 4 en 5 ongegrond zijn verklaard, klachtonderdeel 3 deels ongegrond en deels gegrond is verklaard en de raad heeft afgezien van het opleggen van een maatregel.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder, tevens houdende incidenteel appel, ter griffie van het hof ontvangen op 6 april 2012;

- de brief van klager aan het hof van 1 november 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 november 2012, waar klager met bericht van verhindering afwezig was en verweerder was verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt het volgende in:

1. verweerder heeft stelselmatig verzoeken van klager om inlichtingen niet beantwoord.

2. ondanks dringende verzoeken heeft verweerder niet tijdig een kort geding opgestart; voorts heeft hij klager hierover niet tijdig en niet juist geïnformeerd;

3. verweerder heeft aan klager toekomende gelden niet afgedragen, zonder toestemming van klager derdengelden verrekend met nota’s en nagelaten de derdengelden te storten onder de stichting derdengelden.

4. verweerder heeft ondanks meerdere verzoeken daartoe aan klager toekomende toevoegingsvergoedingen niet aan deze afgedragen.

5. verweerder heeft buitensporig en onjuist gedeclareerd.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder heeft in 2007 klager bijgestaan tijdens diens inverzekeringstelling en diens kantoor waargenomen. Nadat in januari 2008 een kennisgeving van niet verdere vervolging was verkregen, heeft verweerder namens klager een verzoek ingediend bij de rechtbank strekkende tot schadevergoeding in verband met ten onrechte ondergane hechtenis. In dit verband zijn door de rechtbank aan (advocaat ) kosten bedragen van € 8.620,77 en € 3.412,33 en voor door klager geleden immateriële schade € 1.500,-- uitgekeerd. Ook heeft verweerder aan klager rechtsbijstand verleend in een geschil tegen klagers opstalverzekeraar in verband met uitkering van schadepenningen.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder is niet-ontvankelijk in zijn incidenteel appel, nu hij ingevolge artikel 56 lid 1, onder c, van de Advocatenwet gedurende dertig dagen na de verzending van de beslissing van de raad – in dit geval uiterlijk op 17 januari 2012 - beroep had moeten instellen tegen de beslissing, voor zover die jegens hem was genomen. Het incidenteel appel is ontvangen op 6 april 2012, dus meer dan dertig dagen na de verzending van de beslissing van de raad.

5.2 Voorts wordt overwogen dat klager, anders dan verweerder heeft gesteld, tijdig in beroep is gekomen tegen de beslissing van de raad, nu dit beroep is ontvangen op 16 februari 2012, zijnde de dertigste dag na verzending van die beslissing. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep. Aan de orde in hoger beroep zijn derhalve de klachtonderdelen 1, 2, 3, voor zover een onderdeel daarvan ongegrond is verklaard, en 4. Tegen klachtonderdeel 5 is geen grief gericht.

5.3 De klachtonderdelen 1 en 2 worden gezamenlijk behandeld. Verweerder heeft onweersproken gelaten de stelling van klager dat bij ontvangst van de kennisgeving van niet verdere vervolging, in januari 2008 is afgesproken dat een kort geding aanhangig zou worden gemaakt tegen de schadeverzekeringsmaatschappij om de door de brand geleden schade in voorschot te verhalen. Eerst meer dan een jaar later, op 18 mei 2009 na indiening van de concept-dagvaarding bij het bureau van de voorzieningenrechter, is bepaling van dag en uur voor de mondelinge behandeling gevolgd. Daarna heeft klager op 29 mei 2009 de opdracht aan verweerder ingetrokken. Verweerder stelt, ter rechtvaardiging van het tijdsverloop, dat klager pas begin april 2009 het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.

5.4 Uit de in het geding zijnde stukken blijkt echter onvoldoende duidelijk dat verweerder klager in een eerder stadium om betaling van het griffierecht heeft gevraagd, en kan niet blijken dat hij duidelijk had gemaakt dat hij (de voortzetting van) zijn werkzaamheden afhankelijk had gemaakt van betaling door klager van het griffierecht. Uit de geproduceerde e-mailcorrespondentie tussen partijen vanaf 14 januari 2009 tot en met 1 december 2009 blijkt integendeel dat klager zeker tien maal verweerder om inlichtingen over het aanspannen van de procedure heeft gevraagd, waarop verweerder slechts eenmaal heeft gereageerd. Dat betrof een brief van zijn kant, in antwoord waarop klager bij e-mail van 2 april 2009 toezegde het griffierecht met deurwaarderskosten te zullen overboeken. Deze betaling is onmiddellijk daarna gevolgd. Verweerder heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan deze uitzonderlijke vertraging en het niet verstrekken van informatie en het niet verschaffen van duidelijkheid gerechtvaardigd zouden kunnen worden. Het verweer dat klager als advocaat (zonder informatie) op de hoogte was van zijn verplichtingen met betrekking tot het griffierecht onthief verweerder niet van zijn verplichtingen om klager als zijn cliënt te informeren. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn daarom gegrond.

5.5 Het deel van klachtonderdeel 3, dat ongegrond is verklaard en waartegen klager zich heeft gekeerd, betreft het verwijt dat verweerder de aan klager toekomende bedragen (met uitzondering van voormeld bedrag van € 1.500,--) heeft verrekend met zijn nota’s. Het hof verwerpt deze grief. Bij door klager medeondertekende brief van verweerder van 25 februari 2008, met opschrift “opdrachtbevestiging. Waarneming” heeft klager ermee ingestemd dat verweerder voor de betaling van zijn werkzaamheden ook gebruik zou maken van “gelden via kostenveroordelingen van OM door de rechtbank”. Daaraan kan niet afdoen dat klager bij e-mailbericht van 10 februari 2010, waarin hij overigens bevestigt dat bedoelde vergoedingen in de strafzaak aan verweerder “toekomen”, aan de verrekeningswijze voorwaarden heeft gesteld. Niet blijkt dat verweerder zich met deze eenzijdige wijziging akkoord heeft verklaard.

5.6 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 wordt overwogen dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de overweging 5.4 van de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.7 Oplegging van de hierna te vermelden maatregel is passend.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-  verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn incidenteel appel tegen de beslissing;

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 16 januari 2012, onder nummer M118-2011, voor zover daarin de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-  verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

-  legt verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing;

-  bevestigt de beslissing van de raad, voor zover daarvan beroep, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, J.P. Balkema, G.J.S. Bouwens en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2013.