Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:182

Zaaknummer

13-335A

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in zijn hoedanigheid van faillissementscurator kennelijk ongegrond.”

Uitspraak

Beslissing van 28 november 2013

in de zaak 13-335A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 7 november 2013 met kenmerk 4013-0579, door de raad ontvangen op 11 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager was van 1997 tot 2007 bestuurder van de Stichting A. Verweerder is in 2010 benoemd als bewindvoerder van de Stichting A. en vervolgens als curator in het daarop gevolgde faillissement van de Stichting A.

1.3 Voorafgaand aan het faillissement heeft klager geprocedeerd tegen de Stichting A. over diverse aspecten rond zijn ontslag als bestuurder. Na faillissement heeft klager enkele vorderingen ter verificatie ingediend. Verweerder heeft deze vorderingen betwist op de verificatievergadering. Daarop is een renvooiprocedure gevolgd tussen verweerder en klager. In deze procedure heeft de rechtbank klager in het gelijk gesteld, waarna verweerder in hoger beroep is gegaan. Het hoger beroep is geëindigd door niet-ontvankelijkverklaring van verweerder wegens het niet tijdig indienen van de memorie van grieven.

1.4 Verweerder heeft circa EUR 450.000 van klager gevorderd en in dat kader conservatoir beslag laten leggen op onder meer bankrekeningen van klager. Het beslagrekest heeft verweerder gehecht aan een faillissementsverslag, welk verslag gepubliceerd is op de website van het (toenmalige) kantoor van verweerder.

1.5 Klager heeft een klacht tegen verweerder ingediend bij de toetsingscommissie van Insolad. Deze toetsingscommissie heeft de klacht van klager tegen verweerder ongegrond verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij een beslagrekest tegen klager heeft ingediend waarin onnodige, grievende en beledigende opmerkingen jegens klager zijn gemaakt, welk beslagrekest op het internet is gepubliceerd. Daardoor zijn klager en zijn zoon in hun goede naam aangetast.

b) hij in de renvooiprocedure in eerste aanleg heeft aangedrongen bij de rechtbank op een snelle beslissing, terwijl hij in hoger beroep de procedure onnodig heeft getraineerd. Daardoor is klager op extra rechtsbijstandskosten gejaagd.

c) hij ten onrechte klager aanspreekt als voormalig bestuurder van de Stichting A., terwijl hij de bestuurders die nog in functie waren ten tijde van het faillissement van de Stichting A. dient aan te spreken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder verwijst naar het oordeel van de toetsingscommissie van Insolad, waarin identieke klachten van klager tegen verweerder ongegrond zijn verklaard. Ook verwijst verweerder naar de uitlatingen van de rechter-commissaris in het faillissement van de Stichting A., die de diverse klachten van klager aan het adres van verweerder ook heeft beoordeeld en ongegrond heeft bevonden.

3.2 Tevens beroept verweerder zich op het feit dat hij al zijn handelingen als curator in het faillissement van de Stichting A. heeft uitgevoerd met toestemming van de rechter-commissaris. Dit geldt ook voor het niet voortvarend uitprocederen van de procedure in hoger beroep, omdat in overleg met de rechter-commissaris is besloten deze procedure een lagere prioriteit te geven dan een andere tegen klager aangevangen procedure.

3.3 Ten slotte wijst verweerder op de omstandigheid dat alle klachtonderdelen zien op zijn werkzaamheden als curator in het faillissement van de Stichting A. en dat voor hem, in zijn hoedanigheid van curator, een andere tuchtrechtelijke toetsingsnorm geldt dan voor een advocaat.

4 BEOORDELING

4.1 Met betrekking tot verweerder geldt dat het in de artikelen 46 e.v. van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als faillissementscurator, blijft voor hem volgens - vaste rechtspraak van het Hof van Discipline - het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder, die handelt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de Stichting A., aan deze norm toetsen.

4.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en c), is de voorzitter van oordeel dat verweerder de door het Hof van Discipline getrokken grenzen niet heeft overschreden, door als curator van de Stichting A. klager aansprakelijk te stellen en daarvoor beslag te leggen op vermogensbestanddelen van klager.

4.3 Gezien de omvang van de vordering van de faillissementsboedel van de Stichting A. op klager en vanwege het feit dat de uitkomst van de aansprakelijkheidsprocedure een mogelijk belangrijke factor was voor de omvang van de boedel van de Stichting A., valt alleszins te billijken dat verweerder het beslagrekest heeft gehecht aan het faillissementsverslag. Dat verweerder dit verslag, zoals gebruikelijk bij faillissementsverslagen, heeft gepubliceerd op de website van zijn (toenmalige) kantoor valt hem evenmin te verwijten. Het op deze wijze publiceren van verslagen is in het belang van de crediteuren van het faillissement.

4.4 Het beslagrekest zelf maakt geen deel uit het van het klachtdossier, zodat dit aspect niet is onderbouwd door klager en de voorzitter geen oordeel kan vellen over de beweerdelijk onnodige, grievende en beledigende bewoordingen over klager in het beslagrekest.

4.5 Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.

4.6 De voorzitter is voorts, ten aanzien van klachtonderdeel b), van oordeel dat verweerder de door het Hof van Discipline getrokken grenzen niet heeft overschreden door als curator van de Stichting A. een renvooiprocedure te starten. Hetzelfde geldt voor de keuze om de procedure in hoger beroep in die kwestie niet voortvarend uit te procederen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat verweerder, zoals onder meer blijkt uit de faillissementsverslagen ter zake van de Stichting A., steeds heeft gehandeld met toestemming van de rechter-commissaris in het faillissement van de Stichting A. Dit maakt dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

4.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 28 november 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.